mardi 11 avril 2023

Linx+ wandeling ‘Herstal anders bekeken.

Op 19 augustus 2023 gids ik voor Linx+, de sociaal-culturele vrijetijdspartner van het ABVV, een wandeling Herstal Anders bekeken.  Hierbij een beschrijving van de wandeling.

Hoe leeft Herstal een halve eeuw na de sluiting van zijn mijnen, van de staalfabriek van Chertal, van zijn motofabrieken? Wat blijft er over van de wapenproductie in de Cité des Armuriers?

Ik wil U vanaf het begin al zeggen dat het een heel groene wandeling wordt!

Onze wandeling start in het station. De muurschilderingen zijn van de Belgisch-congolese kunstenar Novadead, die zijn inspiratie vindt in de fauna en flora van zijn kindertijd. Het nagelnieuwe plein voor het station heeft als naam gekregen Place des Demoiselles. Die juffertjes waren de motos Sarolea, Gillet en FN.

In 1865 bouwde la Compagnie du Chemin de Fer Liégeois-Limbourgeois het eerste station waar nu het gebouw in rode beton staat, van de architectenbureaus Arcadis, SUMproject en ARJM . Dit gebouw  kreeg zelfs in 2015 een architectuurprijs. De stad betaalde de bouw, in het kader van de renovatie van zijn fabriekswijk (le quartier des usines). Maar Infrabel moest het niet hebben en sloot zijn loketten in 2013. Het huidig station is een PANG, Point d’Arrêt Non Gardé.

Het laatste echte station  van 1913 wordt nu in erfpacht verhuurd aan de stad.  De gevels en het tweetalig opschrift werden gezandstraald. Binnen werd alles leeggehaald. De ruimtes worden verhuurd aan verenigingen zoals het centrum voor gezinsplanning.

Het project kostte 1,6 miljoen waarvan 640.000 € werd betaald door  FEDER en 800.000 € door de Waalse Gemeenschap. De geslaagde restauratie is van het architectenbureau Pierre Maes

Deze spoorlijn bediende de  FN, Acec, de suikerfabriek van Liers en de mijnen van Milmort, Bonne Espérance, Grande et petite Bacnure.

Een landsschapstuin op de ruines van een wapenfabriek

Park Pieper photo P. Mahy

Langs het station heeft de stad een landsschapstuin aangelegd  waar tot in 1954 de wapenfabriek Pieper stond. Daar werkten tot 1000 man. In het park zien wij nog de ruines van vroegere bunkers. De familie Pieper monteerde in Nessonvaux  indertijd de Imperia : een hybriede wagen ver voor op zijn tijd. Vader Pieper was oprichter en hoofdaandeelhouder geweest van de FN. Maar in 1895 al verkoopt hij zijn aandelen aan de Duitse Ludwig Loewe & Cie, die op hun beurt hun aandelen moesten verkopen aan de Société Générale, na de oorlog, in1918. De wapenfabriek aan het station was dus een directe concurrent van de FN.

Boven het park passeert het Grote Routepad , de GR 412  (sentier des terrils Est). Die 412 verwijst naar 4/12, feestdag van Sint Barbara, patrones van de mijnwerkers. En de rue Champs des Oiseaux noemde vroeger chemin des Pucelles  dwz  de maagdenweg. Daar was in 1700 de mijn van de Maagd Maria actief.

Wat hogerop het kasteel van  Bernalmont met in het fronton het wapenschild van ridder  Hubert de Bernalmont. Die verkreeg in 1325 het recht om de grote kolenader van Sept Pieds uit te baten. Die ader was zeven voet dik. Voor de kolenlagen onder het waterniveau moest men een mand op vijf aan de Bernalmonts laten, vanwege de moeilijkheid om het water weg te pompen. Erboven was het maar een mand op zeven. Het kasteel wordt afgebroken na de Franse revolutie maar terug opgebouwd en in 1919 opgekocht door de Grande Bacnure om er zijn directeur in te logeren, 708.500 F. Ter vergelijking: in hetzelfde jaar kocht de mijn 43 werkmanshuisjes voor ongeveer 5.000 frank. Het kasteel had twee badzalen. De hoofdingenieur had er een, in het huis N°  50 rue Bernalmont. De meestergast had een douche.  Die woonde  N°134, rue des Petites Roches.De paviljoentjes van de  rue des Petites Roches, N° 104 tot 124, hadden een wasbak met een kraantje.

rue de la Crête
In de rue de la Crëte bouwde de mijn in 1947 20 huisjes voor families. De huisjes in de rue des  Petites Roches waren voor ongehuwden dwz merendeels mannen die naar hier gekomen waren zonder hun familie. De schuur van de kasteelboerderij is nu  club-house du golf.

Na de sluiting van de mijn kwam het kasteel leeg te staan en kende zelfs trwee branden.

Een democratische Golf?

En 2012 verbouwde Estate Merchant Investments het kasteel tot luxehotel. In de week-ends zat het vol dank zij de golf, maar in de week stond het leeg en in 2014 gaat het failliet. Eigenaardig genoeg is het gebouw eigendom gebleven van  Estate Merchant, die in 2016 een bouwvergunning krijgt voor een Golf Village I en II. Dit project werd nooit uitgevoerd.  De familie Daenen, die aandeelhouder was van Estate Merchant maar ook van de Société Immobilière Régionale (SIR)  verkocht waarschijnlijk zijn aandelen aan Patrick Chalant, die alles centraliseert in Valimo.

Tegenover de ingang van het kasteel, op het golfterrein, twee stenen met opschrift BACNURE N°2 / GC. / 441 m / 1971, en BACNURE N° 3 / GC. / 253 m /1971. Men noemt ze ‘tombes’, grafstenen.

Die putten werden gesloten in 1960, maar ondergronds werd nog verder gewerkt tot in 1971. De Grande en de Petite Bacnure  smolten samen in 1920. Ze maakten een ondergronds verbinding naar de rue J. Truffaut, waar de kolenwasserij was en de spoorweg. Het afval werd via een kabelbaan en een andere tunnel op de terril van Bernalmont gestort die wij straks beklimmen.

In de omtrek zijn een pak oudere putten, zoals de bur des Innocents, vermeld in 1748. In de rue des Petites Roches is in de tuin van n° 137, een sluitsteen V B (Vieux Bur ) des INNOCENTS / Grande Bacnure / 60 M / Date de Remblayage 1971. In het kasteelpark is nog een bur des Innocents.

La Cité Gérard Cloes

Links van de rue des Petites Roches volgen wij het wegje naar de verdwenen Cité Gérard Cloes. Wij volgen een padje tussen de  terrils van Belle Vue et van Bernalmont. Die twee mijnen hebben jarenlang mekaar wederzijds beschuldigd op hun terrein te storten.

Het volume van Bernalmont is 3 miljoen kubieke meter. De steenberg is 84 m hoog, 11,50 hectaren. Er werd gestort van 1920 tot 1971. Belle-Vue is maar de helft: 1,3 miljoen m3 en 80 m hoog. Er is gestort tot 1968.

De berken zijn pioniersbegroeiing, maar de  Robinia pseudoacacia (gewone-, schijn-, witte- of valse acacia) zijn aangeplant, voor het hout, en om de terril te fixeren. 

Vroeger hadden de mensen het recht om er kolen te rapen, "cotch'ter", zoals dat ook bestaat op de velden na de oogst. De mensen zijn die wegjes blijven gebruiken als wandelwegen. Die hebben geen enkel wettelijk statuut, maar een Waals decreet van 6/2/2014 maakt het mogelijk die te beschermen, na dertig jaar gebruik.


Het probleem is dat die twee  terrils eigendom zijn van Valimo.be.  En eigenlijk heel zwak beschermd zijn. In de ruimtelijke structuurplannen  staan ze geboekt als zones van industriele economische activiteit. Het decreet van 9 Mei 1985 van de Waalse Regio bepaalt dat ze valoriseerbaar zijn, wat dat ook wil zeggen.

In 1995 plaatste Luik de Bernalmont als centrale zone in haar Plan Communal de Développement de la Nature (P.C.D.N.) als essentieel element voor de biodiversiteit. Concreet betekent dit dat de de  rue de la Crête mag bebouwd worden maar dat een band van 10 meter moet afgerasterd worden die verbinding maakt met het park van het kasteel.

De bescherming van de terrils is uiterst moeilijk door het speciaal statuut van de vroegere mijnen. Deze mogen maar ontbonden worden als ze hun concessie hebben teruggegeven aan de staat. Dit gaat terug tot de Franse revolutie die wilde vermijden dat mijnconcessies werden opgekocht om speculatieve redenen, of niet verder werden uitgebaat wegens faillissement.

Vele Waalse terrils zijn nog altijd eigendom van vennootschappen in vereffening. Die zijn begonnen met hun huizen en gronden te verkopen. Daarmee werd met mondjesmaat wat mijnschade betaald, en dividenden aan de aandeelhouders.  Vele terrils werden ook afgegraven. Wat overbleef waren de moeilijk verkoopbare mijnterreinen en terrils.

Golf Bernalmont
De aandeelhouders van de hoger vermelde Société Immobilière Régionale hebben in 1988 nog een goede slag geslagen met de verkoop van een mijnterrein voor de golf, met steun van de stad, het Gewest en de sociale woningmaatschappij La Maison Liégeoise. Toen het stuk grond te groot bleek voor de golf verpatste men een deel ervan aan de Maison Liégeoise die anders andere katten had te geselen, met de verloedering van haar modelwijk Droixhe.  Op de aangekochte gronden aan de rand van de golf werd een klein (maar mooi) wijkje gebouwd bovenaan de rue Renardi.  In 2009 werden  nog 15 huizen gebouwd in Lavaniste voie, en in 2019 krijgt TPalm een vergunning voor  71 woningen. Officieel is de bouwmeester la Maison Liègeoise.

In 1990 heeft de SIR 4 miljoen vierkante meter gronden in zijn portefeuille waarvan de waarde op 273 miljoen geschat wordt.  In 2015 koopt Valimo alle kleine aandeelhouders uit en ontwikkelt een strategie van projectontwikkeling, tot en met de bouwvergunning. Die worden dan verkocht aan een bouwpromotor. Dit is de situatie vandaag voor de twee terrils.

De terril laat zich gaan

De rue Campagne de la Banse is twintig jaar lang afgesloten geweest na een grondverschuiving van de terril. De straat is maar vanaf dit jaar terug toegankelijk.

De Petite Bacnure is een van de laatste terrils die nog in brand staat. Een geluk bij een ongeluk: in 1989 oordeelde het mijninstituut Iniex dat de terril niet kon uitgebaat worden  omdat het percentage brandbaar materiaal te klein was. En het was zelfs gevaarlijk de rode schalie te recupereren voor tennisvelden en wegjes: in 1969 was een dodelijk ongeval gebeurd toen men er een bulldozer op gezet had.

In 1999 is dan die grondverschuiving.  De eigenaars (SIR) weigeren op te draaien voor de kosten. We krijgen een patstelling tot in 2006 het Hof van Beroep de stad dwingt om de nodige werken te doen en de kosten te verdelen met de eigenaars. Herstal legt hiervoor beslag op de schalie van de terril. Op 16 mars 2009  stemt de gemeenteraad de verkoop ervan wat inhoudt het afgraven van de mijnberg. De omwonenden weigeren dit vanwege het stof en het vrachtverkeer om die 3 miljoen kubiek af te voeren.  In maart 2020, is er nog een kleine grondverschuiving. Zelfs Valimo wil van de terril af, maar de stad is heel weigerachtig…

De kerk van La Préalle en Saint Chäle

De parochie van la Préalle is opgericht in 1856, in de hoop die mijnwerkersgeuzen in de schoot van de kerk te houden.  Het begon slecht toen de pastoor het feest van Saint Chäle wilde verbieden. Het gaat hier over de heilige Karel de Grote (Charles of Charlemagne). Dit is een lokale heilige enkel erkend in het aartsbisdom Keulen. Komt daarbij dat hij heilig werd verklaard door een tegenpaus. Op zijn feestdag stak iedere mijnwerker een stuk spek op zijn zwaard, wat het begin was van een drinkgelag waar de mijnbaas een deel van  betaalde.

Juist voor de voetgangerstunnel onder de spoorweg zien wij nog de grafsteen van de put n°1. De muurschildering – een eerbetoon aan de mijnwerkers- is van de kunstenaar Olivier Gratia, een initiatief van de Charlemagn’rie.

De kastanjelaar staat op de plaats van een vroegere mijn. De put van ongeveer 30 meter diep had de naam slecht gestut te zijn. Bij een instorting in 1775 kwamen een twintigtal mijnwerkers en mijnwerksters om het leven. Van de elf lijken die konden worden geborgen waren vier vrouwen. De overigen bleven onder. Op de gedempte put werd als aandenken die kastanjelaar geplant. De Petite Bacnure is een vroeger mijnwerkerscafé.

De Albert-barakken

Wij volgen zo dicht mogelijk de spoorweg en gaan de rue Haute Préalle naar boven. Rechts nemen wij de rue Dronet. Hier staan nog een aantal noodpaviljoenen die de burgemeester in 1928 kocht van de Stichting Koning Albert. Die hadden gediend om de woningnood op te lossen na de Grootte Oorlog. Herstal kocht 322 barakken. Dat was ongeveer het aantal huizen dat was afgebroken door de onteigeningen voor het Albertkanaal en de uitbreiding van de FN op de Prémadame waar wij straks passeren. Vandaag zijn er tientallen van die paviljoenen nog bewoond. Sommigen zien er zelfs niet slecht uit. Maar de toegankelijkheid is beperkt: de barakken werden ingeplant op verloren stukken grond. En, klein detail, de brandverzekering is duurder vanwege de houten structuur.

Infrabel heeft in Herstal zwaar geïnvesteerd in het opdoeken van spoorovergangen. Hier ging het over een voetgangersoverweg. Hiermee kan men bijna langs het spoor van Milmort tot het centrum van Luik fietsen of wandelen. Alleen mankeren hier en daar stukken, alles samen misschien 1000 meter.

De Rue du Bériwa heette op de kaart van 1841 Beau Roua; die mooie Roua of Rida was in 1841 wel zwart van het kolenschlam. Juist voor het wegje onder het spoor doorgaat had men bij de aanleg van de spoorwegberm in 1860 een afvoergalerij van een mijn(tje)  dichtgemetst. Na een waterdoorbraak liep de werf onder water.

De Nozémolen is afgebroken in 1934. Hij bestond al in 1240. Hij draaide op waterkracht maar door het pompen van de mijnen was de watertoevoer verminderd. Hij werkte vervolgens op stoom tot 1914.

De crêche: resultaat van de vrouwenstaking van 1966

De kindercrêche in de Avenue d’Alès is het resultaat van de vrouwenstaking van 1966. Een tastbaar resultaat. Want de andere verworvenheden van de staking zijn op een slinkse manier uitgehold. De directie verving ‘gelijk loon voor gelijk werk’ door ‘gelijk loon voor werk van dezelfde waarde’  (à travail de valeur égale salaire égal). Formeel werd er niet meer gediscrimineerd maar een aantal criteria voor de loonklassifikatie waren sexistisch met bijvoorbeeld veel punten voor fysieke inspanning. Een aantal andere waren verbonden met diploma’s; de directie beweerde dat de zwakke aanwezigheid van vrouwen in technische scholen een globaal probleem was, niet een probleem van de fabriek. De vrouwen kregen wel toegang tot de interne bedrijfsscholen. Zo kwam er in 1974 een tweede staking om de verworvenheden van 66 te behouden.

Wij volgen de nu verdwenen spooraftakking achter de fabriek. De spoorlijn liep tot aan de  Acecfabrieken en de mijn van Bonne Espérance. De sterarchitecte  Paola Viganò stelde in haar Masterplan voor de  ACEC een Low Line voor tussen die vroegere fabriek en het station, naar het model van de  "high line" van Manhattan op een vroegere spoorviaduct.  Het enige probleem is dat Infrabel die bedding heeft verkocht aan de aangelanden.

Entre les 2 usines

Wij passeren tussen de twee fabrieken. Die tweede fabriek was voor de  non-gun productie (wagens, camions, motos, autobussen enz…) gebouwd in 1929  op de site van Prémadame. Die civiele productie duurt niet lang : de herbewapening maakt dat heel snel werd oevergeschakeld op militaire productie van camions et motos voor het leger.  Na de oorlog, in 1949, bouwt de FN er straalmotoren. In 1977, wordt daar in het kader van het contract van de eeuw, de F100 motor geassembleerd voor de  F16. In 1979 verhuist die productie naar de zoning van Milmort. Sedert 2016 noemt die fabriek Safran Aero Boosters.

Prémadame photo A. Delville
Het gebouw van de Prémadame is van de architect Houyoux. Die was van 1927 tot 1931 architect van de FN. De fabriek werd gebouwd op een woud van 650 pilaren. De logistiek was op het gelijkvloers, met als ruggegraat de spoorweg. De montage gebeurde op het verdiep. Houyoux geeft het dak een betonnen structuur van 15 op 21 meter, verstevigd door grote bow-strings om de transportrails en overbrengingsmechanismen te dragen.

New Market koopt die 4,8 hectaren voor een peulschil in 1990. Ze verhuren een aantal jaren het gelijkvloers aan 43 KMO’s maar als de voornaamste huurder Lachaussée verhuist naar  de zoning van de Hauts Sarts nemen ze het architectenbureau Olivier DWEK onder de arm om een ecologisch dorp te bouwen op het eerste verdiep. Dwek haalt zijn inspiratie  bij Le Corbusier en zijn sociale woonblokken van de  Cité radieuse in Marseille. Zijn woningen op het eerste verdiep worden  « sociale woningen met een uitzicht van een miljardair ! »  Hij behoudt de dakstructuur die volgens hem –terecht- interessant is.

Maar het project blijkt wat hoog gegrepen voor Newmarket die als enige bankwaarborg het gebouw inbrengt. En verder was er geen enkel engagement van de stad voor het gelijkvloers waar Newmarket een museum en zelfs een overdekte markt voorspiegelde. De afbraak van die betonnen structuur zou meer kosten als de waarde van de grond.  In 2018 gaat Newmarket failliet. Het wordt een sluikstort en de stad moet de boel opruimen. Ze probeert nu de rekening door te schuiven naar de curator.

De Fabrique Nationale d’Armes de Guerre

De grote ingang van de FN fabriek is getuige geweest van ontelbare sociale conflicten. De ‘Fabricants d'Armes Réunis’ hadden in 1886 een syndicaat gevormd om 150.000 MAUSERgeweren te maken voor het Belgisch leger. De eerste fabriek van 1886  is nog te zien achteraan de binnenkoer. Het brevet MAUSER  was eigendom van de Duitse LOEWE die in 1896 50% van de aandelen overkoopt o.a. van Pieper. Ma de oorlog komen die aandelen in handen van de Société Générale.

De eerste grote staking van 11 weken is in 1928. In 1929 werkten er nog 9018 mensen Het aantal banen daalt tot 2580 in 1934. De FN vervoegt op 12 juni de grote staking van 1936. Die was begonnen aan de dokken in A’pen. Op 9 juni bezetten 3.000 mijnwerkers de Batteriemijn in Luik, gevolgd door de FN drie dagen later. Aan deze staking  danken wij de eerste week betaald verlof.

In 1939 stelt de  FN opnieuw 11.000 arbeiders te werk. In 1975 zijn er nog 10 286. In 1990 is dat geslonken tot 1.516. Browning International (jachtgeweren, 35% van het zakencijfer) verhuist met zijn honderd werkplaatsen naar de zoning des Hauts-Sarts maar blijft in de Groep Herstal die voor 100% in handen is van het Waalse Gewest. De defensieafdeling (65% van de omzet ) heeft nog een fabriek in Portugal en twee in de USA. Eind 2022 blijven 1300 jobs over in Herstal, waaronder 1183 met een contract van onbepaalde duur. In 2023 FN wil daarvan nog honderd laten afvloeien.

La Ruche

In 1966 staan de stakersvrouwen na de eerste dag van hun staking voor een gesloten poort. Ze trekken dan maar naar la Ruche (de Bijenkorf). Deze zaal is gebouwd in de nasleep van de opstand van 1886, en stichtingsjaar van de plaatselijke afdeling van de Belgische Werkliedenpartij. In 1895 haalt de partij zijn eerste negen verkozenen op dertien zetels.

De  coöperatieve vennootschap bouwt in 1897 zijn Volkshuis. In 1930 tekent de grote architect Joseph Moutschen de plannen voor een waar paleis, la Ruche. In 1970 koopt de stad het gebouw om het tien jaar later af te breken en er een spectaculair nieuw gemeentehuis te bouwen.

Wij hebben misschien geen mijnen meer, maar vanop het terras hebben wij een mooi zicht op de kolenhaven. En de strategische stock mazoet. Gerustellend in deze tijden van energieschaarste.

Wij gaan terug naar het station via de rue Faurieux. Het mooi gebouw N°41 heeft nog altijd zijn oorspronkelijke Art Nouveau vensters met brandglas. Die Art Nouveau viel samen met de stichting van de FN en er is veel kans dat het gebouwd is door een FNingenieur.

Met het park Browning zitten wij opnieuw op de LowLine. De aanleg heeft wat aangesleept omdat op die oude fabrieksterreinen een vervuiling is vastgesteld.

Hierbij de link naar het webartikel Linx+: https://linxplus.be/activiteiten/herstal-anders-bekeken/



vendredi 31 mars 2023

De Teutoonse ridders in het prinsbisdom Luik

Op de flanken van de vallei, langs een van de mooiste wandelingen in Luik, « le sentier des coteaux », staat een onooglijk torentje, les Vieux Joncs. Vieux Joncs = Alden Biesen. Zou dat iets te maken hebben met het domein Alden Biesen in Limburg?
Jawel, en veel meer dan men zou denken. Dat torentje is een van de vele eigendommen van de Teutoonse Orde in de stad.
De rechtbank van eerste aanleg was een tijd gehuisvest in de vroegere  commanderij van de teutoonse ridders in Luik . Eind maart 2023 kondigt een zakenman een restauratie aan, na een lange leegstand. Dit gebouw is in handen van de Orde geweest tot in 1625, wanneer het werduitgewisseld met de Minderbroeders.
Maar dit is niet alles. De kerk van Saint André, place du marché, met zijn koepel, was een van hun parochiekerken. De parochie van Saint-Andre was een van de grootste van de Stad en telde in de 17° eeuw 2.250 Katholieken in 22 Straten. De pastoor was tezelfdertijd officieel aalmoezenier van die soldaten in pij. Veel kleiner was de parochie St. Gangulphe, met amper 100 zielen en een onderpastoor.
Behalve dit stulpje en hun kerk van sint André hadden die mannen nog een begijnhof in Hors-Chateau, een hospice en een paar kapelletjes. Ze zijn ook eigenaar geweest van het huidig bisschoppelijk paleis. De toeristische dienst organiseert een wandeling langs hun geschiedenis « Sur les traces des Chevaliers Teutoniques ».

1 commanderie Duitse Ridderorde
Die "Commanderie de Saint-André de l'Ordre Teutonique" hing af van de Grote Commanderie van Alden Biesen (Limburg) en bracht jaarlijks 1.000 Gulden in het bakje. Die monnikenridders zijn in Luik neergestreken in 1254, helemaal in het begin van hun geschiedenis, en dertig jaar na Alden Biesen.
Een paar km verder had die monnikenorde de COMMANDERIE van Sint Pietersvoeren. Daniel de Fouron, ridder en heer van die plaats, schonk het kasteel aan het commandeurschap van Alden Biezen in Bilzen toen bij toetrad tot de Teutoonse Orde. Vanaf dat moment wordt Sint Pietersvoeren een Heerlijkheid van de Teutoonse Orde. De heer van Sint Pietersvoeren was statutair opperste commandeur van Alden Biesen. De Heerlijkheid was direct leengoed van het Duitse keizerrijk. Het kasteel dat wij vandaag zien is het werk van commandeur Guillaume Quadt op de Beek en zijn opvolger baron Ferdinand de Rolshausen, in het begin van de zeventiende eeuw. Tot op de vooravond van de Franse (en Luikse) revolutie was die Orde dus nog heel dynamisch!
Ook de archicommanderij van Alden Biezen, gesticht in 1220, was in die periode nog springlevend. Getuige daarvan is de pracht van de kapel uit 1638.
De Teutoonse monniken hebben hun stempel gedrukt op het prinsbisdom. Zo was de prins-bisschop Ludwig-Anton von Pfalz-Neubourg , of, in het Frans, Louis Antoine de Palatinat de Neubourg (1660-1694), grootmeester van de Teutoonse Orde van 1684 tot 1694. Dat heerschap was ook prins-bisschop van Worms, en, excusez du peu, daarbij nog hertog van Beieren en graaf van Neuburg. Het is deze Louis Antoine die het fort van Pierreuse laat bouwen, dat later uitgegroeid is tot de citadel. Deze burcht werd terecht door de Luikenaars als een bedreiging gezien en niet als een bescherming(P7).
Het torentje van de Vieux Joncs: een klein overblijfsel van een overweldigende aanwezigheid!

Ondanks die overweldigende aanwezigheid is het enige wat de argeloze toerist ervan merkt dat torentje van de Vieux Joncs. Een gedeeltelijke verklaring daarvoor is dat het domein van de Teutoonse Orde in Luik na de Franse revolutie is verbeurd verklaard en verkocht. De curator is Leonard Defrance geweest; dezelfde man die zich met de kathedraal van Saint Lambert heeft beziggehouden.
U zult mij wellicht willen vragen: wat is dat voor een kathedraal; die bestaat toch niet? Het antwoord is: niet meer. Het is zoals die man die zich komt aanbieden als houthakker. Men vraagt naar zijn referenties. Hij zegt: ik heb in de Sahara gewerkt. De baas vraagt hem: hoezo, daar staan toch geen bomen? De houthakker antwoordt: niet meer…
Defrance heeft die kathedraal en een deel van de eigendommen van de Teutonen in stukken verkocht. Het lood van de daken leverde de kogels waarmee Napoleon in Austerlitz zegevierde. En het gebouw zelf was als het ware een steengroeve. Die Leonard Defrance – een verdienstelijk schilder trouwens – had zijn intrek genomen in een gebouw van de Teutoonse Orde in Pierreuse.
Maar fysisch gezien bestaan grote delen van het domein van de Teutoonse Orde nog. Als die niet meer in de verf gezet worden zijn daar twee redenen voor.
Ten eerste hebben de professoren zoals Pirenne en Kurth die na 1830 de geschiedenis van België hebben geschreven (herschreven) alles weggemoffeld dat niet in hun kraam paste. Die Duitse Orde is eerst en vooral niet een van de mooiste bladzijden van onze geschiedenis. En ten tweede stoorde het die geschiedkundigen een beetje dat het prinsbisdom Luik in feite altijd deel heeft uitgemaakt van het Germaanse Rijk.
De Teutoonse Orde: een zwarte bladzijde uit onze geschiedenis

Die Teutoonse Orde is een van de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis. De militaire kloosterorden zijn, net als de cisterciënzerorde, een kind van de heilige Bernardus van Clervaux. Zijn Miles Christi waren onverbrekelijk verbonden met zijn project om het kloosterleven te herbronnen. De meest bekende van die kloosterorden zijn de tempeliers en de hospitaalridders. Maar daarnaast bestonden tal van andere militaire monnikenorden, waaronder die van de Teutoonse ridders, in het Duits Deutscher Ritterorden of Deutschritter-Orden genoemd. Wie het wat langer wil laten hangen kan van het Haus der Ritter des Hospitals Sankt Marien der Deutschen zu Jerusalem spreken. Dit is trouwens de huidige naam van die Orde, die in Alden Biesen nog een commanderij zou hebben.
Die monniken legden juist dezelfde geloften af als een contemplatieve monnik. Officieel mochten zij wat steviger eten wanneer zij op veldtocht waren. Maar ook de Cisterciënzers hadden 200 dagen « uitzondering » per jaar waar de vasten niet van toepassing was.
Officieel waren die orden opgericht om de toegang tot de heilige plaatsen te beschermen.
De officiële uitwendige vijand waren de Arabieren. Maar slecht een uiterst klein deel van de kruistochten zijn gevoerd voor Jeruzalem. Die « uitwendige vijand » was een goed voorwendsel tot territoriale expansie. Vasco Da Gama heeft onder het teken van het kruis op de Oostkust van Afrika huisgehouden. In 1502 doodde hij al de opvarenden van een schip dat van Mekka terugkwam. De Spaanse ridderorden lagen aan de basis van de Reconquista. Onze Teutoonse ridders zijn vooral actief geweest in het noorden, tegen de Pruisen, de Litouwers, de Russen (Eisenstein heeft in zijn Alexander
Nevski de nederlaag van de Teutoonse Ridders gefilmd op een slag op de dichtgevroren Peipuszee). Onze monniken hebben de een van de eerste genociden gepleegd tegen de Pruisen. Wat wij als Pruisen kennen zijn bedriegers die de naam van deze uitgemoorde volksstam hebben overgenomen.
Het begrip van uitwendige vijand was uiterst rekbaar. Zo had de Grote Spaanse Armada het statut van een kruistocht, tegen de anglicaanse ketters. Het orthodoxe Constantinopel werd door de kruisvaarders geplunderd. Hier kon men zelfs niet meer van ketters spreken.
En net zoals vandaag waren de kruistochten ook gericht tegen de inwendige vijand. Onze Teutoonse lieverdjes hebben bij Bremen de Stedingers onderworpen. Deze ontginners-boeren hadden laaggelegen gebieden drooggelegd en ingepolderd en weigerden -terecht -tienden te betalen aan de bisschop van Bremen. Waarop deze prompt de Teutoonse Ridders ter hulp riep.
Iedereen kent een beetje de kruistochten tegen de katharen in het Zuiden van Frankrijk. Ook op dat gebied heeft de Teutoonse Orde zijn sporen verdiend in de kruistochten tegen de Hussieten die in Praag en Tabor tientallen jaren de gevestigde machten hebben weerstand geboden. Tabor was een van de eerste kommunistische experimenten van de moderne geschiedenis. Een van hun leiders, de eenogige Ziska, had zijn sporen verdiend als huurling, aan de kant van de russen, tegen de Teutoonse Ridders. Hij had daar persoonlijk ervaren dat de Teutoonse Ridders niet onoverwinnelijk waren. Wat hem natuurlijk van pas kwam toen hij zijn communistische republiek moest verdedigen tegen die monniken in harnas…
En natuurlijk heeft iedere kruistocht een spoor van bloed nagelaten in alle joodse wijken van alle steden waar deze strijders voor God gepasseerd zijn…
Dit waren dus de lieverdjes van de Teutoonse monnikridders. Je zou al voor minder dat potje gedekt laten, zelfs als word je betaald om objectief de geschiedenis te schrijven.
Het prinsbisdom Luik: grensgebied van het Germaanse Rijk.
Verder passen de nauwe banden tussen het prinsbisdom en het "Heilige Roomse Rijk" niet helemaal in het historisch kader dat de geschiedsschrijvers die aan de wieg van België stonden wilden schetsen. Het prinsbisdom Luik als een speelbal van de Duitse Keizers, voor wie de Teutoonse Orde een deel van de kaders leverde, dat pas niet in dat kraam.
Een van de eerste raakpunten van Luik met de Teutoonse Orde dateert van de prille kindertijd van deze instelling. Verschillende pauzen hebben heftige ruzie gehad met de Duitse Keizer Frederik II. Die tweespalt sloeg diepe wonden in de Duitse Orde, tussen keizersgetrouwen en pausgetrouwen. Innocentius IV zond in 1247 op het hoogtepunt van de crisis in de Orde de bisschop Jacobus van Luik (de latere paus Urbanus IV) als legaat om de zaak op te lossen.

Zoals de naam het zegt werd Luik bestuurd door een prins die ook bisschop was. Deze prins werd in principe verkozen door het kapittel van de kathedraal. Maar dat was natuurlijk maar theorie. In feite was de functie van prins-bisschop erfelijk. Ik hoor je al vragen: waren die prins-bisschoppen dan geen celibatair? Men heeft die hindernis omzeild door de functie van coadjuteur te scheppen. De prins-bisschop mocht iemand van zijn familie aanduiden als coadjuteur, om hem op te volgen. Zo is de dynastie van Beieren gedurende 136 jaar aan de bak gebleven in Luik. Ferdinand van Beieren bijv. werd op 11 jarige leeftijd coadjuteur van zijn oom in 1601.
Door dat celibaat had de Duitse keizer dus zijn woordje te zeggen in de keuze van de prins-bisschop. Omdat deze heren sinds het tweede concilie van Tours (567nC) niet mochten trouwen kon de keizer, na elke dood van een prinsbisschop, een van zijn beschermelingen plezier doen en een van zijn pionnen plaatsen.
Dat celibaat stelde soms een « klein » probleempje. Een door de Duitse keizer geparachuteerd prins-bisschop (of was de parachute nog niet uitgevonden?) heeft ooit geprobeerd aan dat celibaat te ontkomen door zich enkel « verkozen » prinsbisschop te laten noemen, maar de Luikse bevolking heeft daar prompt gebruik van gemaakt om de macht van die prins te contesteren. De opstand van de
Hedroits heeft geduurd van 1402 tot 1408. De Hedroits zijn in 1408 verslagen in Othée...
Na een paar negatieve ervaringen van dat soort is de keizer begonnen met zijn selectie te maken uit de Teutoonse Orde; die monniken hadden tenslotte de kloostergeloften afgelegd en hadden – en dat was mooi meegenomen - als ridders een ernstige militaire bagage.
Een mooi voorbeeld is Johann von Wallenrode (1370-1419), Aartsbisschop van Riga, in de woelige periode van het Schisma en het Concilie van Konstanz. Op het Concilie van Konstanz (1414-1418) werd hij aangesteld als bewaker van Jan Hus, evenals van de afgezette paus Johannes XXIII (jawel, je hebt juist geteld. In de twintigste eeuw heeft een andere paus de naam aangenomen van die afgezette paus, met een knipoog naar de geschiedeniskenners). Onze Johann nam deel aan de pauskeuze van Maarten V in 1417; die bombardeerde hem prompt bisschop van Luik, in samenspraak met de keizer natuurlijk aan wie hij zijn paustroon te danken had. Die von Wallenrode is wereldklasse!
Twee eeuwen later vinden wij Louis Antoine de Palatinat de Neubourg (1660-1694) prins-bisschop en grootmeester van de Teutoonse Orde. Onze grootmeester hanteerde blijkbaar even goed het zwaard als de bisschopsstaf, want hij had in september 1683, als majoor generaal in het leger van de hertog van Lotharingen Wenen bevrijd van de Turken, en drie jaar later Buda bevrijd (niet Haren Buda natuurlijk, maar de helft van Budapest). Daar hangt nog een mooi verhaaltje aan vast: een Turkse kogel bleef steken op zijn grootmeesterkruis en redde hem zo het leven. Zoals wij al zeiden : Got mit Uns !
Wij hebben dus met Limburg niet alleen honderden jaren samengeleefd in het kader van het prinsbisdom. Wij hebben samen met hen onder de knoet geleefd van een van de meest bloeddorstige monnikenorden uit de geschiedenis.
Die kruistochten zijn, in ons collectief onderbewustzijn de basis voor de racistische campagnes die wij vandaag kennen. Deze campagnes moeten militaire interventies tegen de Arabische landen vergemakkelijken, in naam van een nieuw recht op inmenging. In die zin kan het maar positief zijn om dat onderbewuste bewust te maken…
Het Teutoons torentje van de Vieux Joncs heeft diepe wortels!
zie ook
https://histoiresdeliege.wordpress.com/2015/04/29/les-chevaliers-teutoniques-a-liege-la-tour-des-vieux-joncs/