Keltenmuzeum
Vanuit Au rijden wij op de linkeroever naar Mitterkirchen. Daar ligt het kleine „urgeschichtliche freilichtmuseum“: een Bokrijk van de Kelten. De basis van die beschaving was de zoutwinning. Het project is vertrokken van een archeologische vondst: een bronzen armband uit een grafheuvel, 2600 jaar oud. Maar eigenlijk zijn ze al aan het graven sedert 1850 en zijn meer dan 1000 graven blootgelegd. Rond 1960 is men opnieuw beginnen graven en heeft men in een tombe van 4 op 5 meter onder andere een renwagen gevonden waarvan een maquette te zien is. De wielen ervan waren gedemonteerd zodat onze Kelt voor zijn tocht naar de Keltenhemel de KeltenTouring zal moeten oproepen….
Daarna
heeft men een twintigtal huizen gereconstrueerd (op een goed half uur ben je
rond). Het museum beweert dat de reconstructie wetenschappelijk onderbouwd is. De
tekst waarin het concept wordt beschreven roept bij mij eerder twijfels op. Zo heeft
men het centrale gebouw - 18 op 22 meter - het “Herrinnenhof”. Nu is het zo dat
de in de grafheuvel in kwestie een vrouw is begraven van hoge afkomst, maar ik
denk niet dat de Kelten een matriarchale cultuur hadden. Men heeft er ook een
druidenhuis gebouwd, alhoewel men helemaal niet zeker is dat er druiden waren
in de Hallstat cultuur http://nl.wikipedia.org/wiki/Hallstatt-cultuur. Men
wilde ook een bard in het dorp laten rondlopen. Kortom, een hoog
Asterixgehalte. Toen wij er langskwamen
verbleef er een groep jongeren die elk jaar een paar weken proberen te levenals de Kelten, eten en spinnen incluis. Sympatiek, maar bij hen is het
wetenschappelijk element is wel een beetje verdronken in een zekere
Keltenromantiek….
Het muzeum
is eigenlijk een verwaterde versie van een megalomaan project dat de capaciteit
van het dorp overtrof.
Alhoewel
men die Kelten toch niet teveel op flessen moet trekken. In 2002 heeft men een
evenement georganiseerd om wat toeristen te lokken. Dr D. Stifter van de Weense
Universiteit had een toneelstukje geschreven dat eindigde met een profetie van
de locale “druide” dat de “aarde zal
openbreken en de hemel vallen, en de wateren van de Donau het land overspoelen”.
De volgende dag stroomde de Donau over en stond het water in Mitterkirchen 3
meter hoog. Ook in het
Keltisch dorp stond 1.80 meter water.
De Hochwasserwerken
En dat brengt mij bij de Hochwasserwerken die
het landschap bepalen van Au tot Melk. Na de overstroming van 2005 heeft men
beslist overstromingsgebieden te creëren. Ook de radweg loopt over de nieuwe
dijken. In de 20ste eeuw is het Au (nl ooi) massaal ingedijkt en kon
niet meer als buffer voor overstromingen dienen.
Maar dus
heeft men besloten, in navolging van de Hollanders, overstromingsgebieden te
maken en het Au terug te herstellen. De dorpen die in die gebieden liggen
worden beschermd door een Hochwasserschutz. Vanaf Mitterkirchen zien wij in elk
dorp betonnen afsluitingen waarvan de doorgangen kunnen afgesloten worden bij
overstromingsgevaar, zoals in 2005, 2009 en 2013. Voor Melk en ander steden is
zelfs voorzien een stalen wand op de dijk te monteren. Spijtig voor Melk waren
die dijken in 2013 nog niet klaar en liep de oude stad weer eens onder.
Voor die
werken betalen de electriciteitscentrales langs de Donau. In 1947 werd de ÖsterreichischeDonaukraftwerke AG opgericht. Het is de grootste electriciteitsproducent van Oostenrijk,
goed voor een vierde van het verbruik. De centrales van de Donau produceren
jaarlijks 13.200 gigawattuur. Melk alleen al heeft een capaciteit van 187
Megawatt. Goed voor jaarlijks 1.180 miljoen Kwu. Genoeg om 2/3 van de
Oostenrijkse gezinnen van stroom te voorzien. De 9 turbines kunnen 2700m³/s verwerken.
Die centrales hebben zich samengezet in de energiegroep Verbund: een machtige
lobby.
http://www.faz.net/aktuell/wirtschaft/oesterreich-hochwasser-legt-donau-kraftwerke-lahm-12208617.html In juni 2013 heeft dat Verbund door de
overstromingen vier van de tien waterkrachtcentrales op de Donau ( Ybbs-Donau,
Melk, Greifenstein en Wenen-Freudenau) moeten uitschakelen. Aschach was de
enige centrale die volledig operationeel bleef. Slechts een derde van de
capaciteit was beschikbaar.
Het Verbund
beweert dat in geval van stortregens de dammen geen buffer hebben. Ze zijn
onderworpen aan een Wehrbetriebsordnung. Deze reglementering definieert de te bereiken waterstand en evolueert voortdurend
in functie van de ervaringen bij het voorbije hoogwater. Maar in welke mate
zijn weersvoorspellingen op lange termijn betrouwbaar genoeg om op basis
daarvan het peil van de stuwen op voorhand te laten dalen? Bij
overstromingsgevaar zou men vooraf een relatief grote hoeveelheid water
kunnen
lossen om een buffercapaciteit te creëren. Zelfs in het geval dat de
Oostenrijkse regering dit zou (kunnen) opleggen aan het Verbund zie ik ze
prompt een duur advocatenbureau onder de arm nemen om vergoeding te vragen voor
het water dat ze zomaar moeten laten lopen, of voor de stroom die ze eventueel
zouden moeten produceren in niet optimale omstandigheden. Komt daar nog bij dat
het witte goud, in principe gratis na afschrijving van de stuwen, op de
Europese energiemarkt het duurst kan verkocht worden omdat die
centrales heel soepel zijn en de stroom dus onmiddellijk beschikbaar is.
zicht op de Donau vanuit B&B Bergmühle bij Passau |
In de
statuten van de centrales heeft het VERBUND zijn verplichtingen gedefiniëerd: het moet een overstromingsbekken maken in
Eferdinger en is verantwoordelijk voor de ontruiming van bedrijven en hoeven in
het overstromingsgebied. Het is trouwens te zien dat het Verbund de werken
betaalt en niet het dorp: hier en daar is zelfs een voetbalplein in de
waterkering opgenomen. Voor mij nu niet direct een vitale installatie….
Ik heb het
probleem niet uitgespit, maar mij lijkt alsof het Verbund denkt er met de
overstromingsgebied ervan af te komen. Het Verbund heeft trouwens in 2013 zware
kritiek gekregen van de regio voor de manier waarop die overstroming is ‘georganiseerd’…
Denk daar
eens over na als je over die nieuwe dijken rijdt en dat nieuwe ooibos bewondert.
En dat is geen reden om je rijplezier te vergallen, integendeel.
Grein: klein maar fijn
Na ons
bezoek aan het Keltenmuseum komen we aan in Grein- klein maar fijn - , wat in
principe ons objectief was voor een dag van +- 40 km. Het loont de moeite een
korte klim te doen naar het marktje en de St Ägidiuskerk. We laten ons
overzetten en we gaan verder op de rechteroever tot Ybbs. Een goede keuze, want
al heeft Grein een aantal charmes, dan is Ybbs toch de top van de kleine
stadjes die we tot nu toe hebben bezocht. We logeren bij Frau Brunner in de
Angernstrasse (een aanrader). Wij eten op een gezellig terrasje van het Gasthof
Mang, Herrengasse 8. Een culinair onderlegd koppel – dat helemaal uit Holland
naar de Donau was gereden – raadt ons noedels met gele ‘Eierschwammer’ aan, de echte
Pfifferling of cantarel. De moeite waard! In Oostenrijk is die paddesteol beschermd zodat
wat op ons bord kwam waarschijnlijk in Polen geplukt was.Op het terrasje zaten
vier koppels. Paula deed nog alsof ze mij niet kende toen ik bij een koppel
Luxemburgse mij beklaagde over de manier waarop ik in 2003 in Luxemburg onthaald
werd. Ik moet er bij voegen dat ik niet
alleen was en dat een paar duizend staalarbeiders van Bremen, Eko Stahl,
Florange en Luik mij vergezelden…
De volgende
morgen hadden wij maar een 20-tal kilometer te doen tot Melk. Dit kwam goed
uit, want bleek dat de speciale bikerstrein Ween – Passau vroeg in de morgen
vertrekt, zodat wij in de namiddag tijd hadden om Melk te bezoeken.
Melk, Umberto Eco en Jozef II
Zeg niet zomaar abdij tegen Melk. Oostenrijk gaf in 2007 een tien euro muntstuk
uit met Melk erop.
Paula had
er een goed gelegen Zimmer op het marktje gereserveerd.
Maar voor
mij is Melk vooral het decor voor “De naam van de roos" van Umberto Eco. Een detective-verhaal met vele lagen. In jaar 1327 krijgt de
franciscaner monnik William van Baskerville opdracht van de Duitse keizer om
een
congres te organiseren over de armoede en de kerk. Een probleem waar ze nog
altijd niet uit zijn. Eco schetst heel goed de sociale verhoudingen. Onder de
muren van het klooster hokken de vieze, beestachtige dorpelingen samen in
krotten, wachtend tot de abdij via een luik de etensresten als uitwerpselen over
hen uitstoot. Het verbeten, schijnbaar futiele dispuut - was Jezus de eigenaar
van de kleren die hij droeg - haakt in op het conflict tussen de gevestigde,
luxueus levende bisschoppen, met hun rijkdom als teken van Gods glorie, en de franciscanen
die de weelde en macht als corruptie van het spirituele ideaal zien. Dit
bepaalt de relatie tussen William en de benedictijnerabt met zijn kloosterschatten
en dure ringen. Arme stumpers, zoals bultenaar Salvatore en kok Remigio, die de
armoedeleer aangrepen om rijken te vermoorden, worden prompt tot ketters
uitgeroepen, iets waarvoor ook de franciscanen nog beducht moeten zijn.
Ik situeer
het boek in Melk, maar eigenlijk mag dit niet. Het boek begint immers zo: “De Heer schenke mij de genade een
onbevooroordeeld getuige te zijn van de gebeurtenissen welke in de abdij,
waarvan het raadzaam en gepast is voortaan ook de naam te verzwijgen, plaatsvonden
aan het eind van het jaar Onzes Heren 1327, het jaar waarin keizer Lodewijk
zich naar Italië begaf om de waardigheid van het heilige Roomse Rijk te
herstellen, tot beschaming van de infame usurpator, aartsketter en
simoniebedrijver, die in Avignon de heilige naam van de apostel te schande
maakte (ik bedoel de zondige ziel van Jacobus van Cahors, die door de
goddelozen als Johannes XXII werd geëerd)”.
Waarmee
Umberto Eco bij mij de vraag uitlokt: als Johannes XXII een usurpator was, had Angelo Giuseppe Roncalli dan niet zijn
plaats moeten innemen en zich Johannes XXII noemen in plaats van Johannes de
drieentwintigste? What’s in a name?
Maar Ecu
situeert dus zijn roman in een abdij, waarvan het raadzaam is de naam te
verzwijgen. Een van de hoofdrollen is wel de novice Adson von Melk. Wat voor
mijn fantasie ruimschoots volstaat om het boek te situeren in de abdij met zijn
mooie biblioteek. Geen enkel shot van de film in Melk opgenomen…
Melk kan
bogen op bijna duizend jaar ononderbroken activiteit. Zelfs de keizer-Joseph II
het aantal kaarsen controleerde, het gebruik van leren kazuifels verplichtte omdat
die goedkoper waren en de contemplatieve kloosterorden onteigende, maakte een uitzondering
voor Melk omdat de abdij een aantal parochies verzorgde. Hij verhoogde wel het aantal parochies tot
27, wat de paters niet aanstond omdat ze het klooster moesten verlaten
om hun parochies te bediene. Vandaag nog vallen 23 parochies onder Melk. Jozef
II benoemde ook de abt en sloot het seminarie.
Een rijm uit
de tijd van de dood van Jozef II geeft heel goed weer hoe de verschillende
klassen hem beoordeelden: “Der Bauern
Gott, der Bürger Not, des Adels Spott liegt auf den Tod”. Voor de boeren
was hij een god, voor de adel een bron van spot.
Tot mijn
grote verwondering is er bij de abdij ook een mooie en interessante tuin, met een hele geschiedenis. Men komt er binnen via het in 2011 gerestaureerde
Nordbastion met panorama op het dak. In de 18de eeuw werd van de
moestuin en wijngaard van het klooster een barokke tuin gemaakt. Een eeuw later,
in 1822, werd het een engelse tuin om met de mode mee te gaan. Maar toen ging
het bergaf. Toen het met het klooster minder goed ging, werd die tuin
overwoekerd. Het parterre voor het paviljoen was in 1945 een voetbalveld. Men
is 15 jaar geleden begonnen die tuin opnieuw aan te leggen, op een heel voorzichtige,
bijna organische manier. Voor een deel een budgetaire kwestie: oorspronkelijk had
men de tuin opengesteld voor een testperiode van een jaar.
Langs het
paviljoen heeft men onlangs een ‘Cabinet clairvoyée’ aangeplant, met een mooie
blik op de Donau. Twee spiegelprisma’s nodigen uit voor een selfie.
Een groot
deel van het bos dat de terrassen overwoekerde heeft men behouden. Men heeft om
te beginnen een aantal paden en de bestaande barokke sculpturen vrijgemaakt
waarvan het barokke Waterreservoir, helemaal bovenaan in de tuin, met errond
250 jaar oude linden. In het bekken heeft men een drijvende tuin geinstalleerd.
Men heeft
er een aantal bomen gekapt om een perspectief te creëren naar de parterre. Daarin
staan o.a. de "sprechenden Steinen".
In 2010 installeerde men op de plaats van de
vroegere orangerie de “Jardin
meditérraneén und Cabinet clairvoyée”. De tuin brodeert op een tekst van
Walahfrid Strabo, abt van Reichenau in de 9de eeuw: „De cultura hortorum. Über den Gartenbau“ of korter „Hortulus“, waarin hij 23 planten
voorstelt in hexameters. Een 24ste is de brandnetel. In Melk is een
bed netels aangelegd, alhoewel Strabo er niet zo mee opgezet was.
Hierbij de
eerste zinnen van zijn Hortulus, in een mooie nerderlandse vertaling:
als
bossen weer loof vertonen, bergen weer kleur,
als
weiland weer zo groen is dat het duizelt,
zie dan
mijn kruidenbed! Mijn lapje grond
op het
zuiden, pal voor de deur, geheel bezaaid
met
netels, vol met schadelijk, giftig spul!
Wat
moet ik doen? De zaak zit diep geworteld
en
stevig in en om elkaar vervlochten,
als
handige biezen matjes in een stal
voor
onder beurse, soppige paardenhoeven.
Er stonden
ook netels in de tuin van ons maison médicale in Herstal, wanneer ik in 2003
die heb heraangelegd. Ik heb ze niet laten staan. Strabo beschrijft ze als een "plant, waar op de bladeren pijlen groeien
met brandend gif. Wie daaraan komt wordt gestoken." Het is anders in
bepaalde opzichten een interessante plant. Alleen een echte maagd kon bijvoorbeeld
de brandnetel aanraken zonder zich te branden: een interessante, snelle en
goedkope test voor wie daar nog belang aan hecht! Met de vezel maakt men
vandaag dure textiel. Vijftig jaar geleden filterde men confituur met een
neteldoek. De brandnetel is ook een symbool voor hopeloze brandende liefde. De
stap naar "Liebesgeißeln" is vlug gezet. Wie een beetje maso is kan
zich met brandnetels geselen. Dergelijke geseling werd ook toegepast in de
katholieke zelfkastijding, evenals het dragen van een boetehemd in netelvezel. Het bevordert de
bloedsomloop en is ook aangewezen voor pijnlijke gewrichten of reuma.
De laatste
zin van Hortulus is in staal gegraveerd, om ons niet te laten vergeten dat wij
bij de Benedictijnen zijn: ‘Lasse dich
Gott, in ewiger Tugend kräftig bestehend, selig gewinnen die Palme des
unvergänglichen Lebens!’.
De Radexpress Wenen- Passau
Ajouter une légende |
Melk was
ons eindpunt. Een beetje spijt dat we geen vijftig kilometer verder gereden
zijn om de Wachau te kunnen meenemen. Het landschap van die wijnstreek is
werelderfgoed, met de stadjes als Spitz met zijn Tausendeimerberg (duizend “eimers’ wijn per jaar. Een Eimer
was wel 56 liter, dus geen emmer). Veel Steillagen – een bedreigd landschap
because veel handwerk). De Heuriger waren oorspronkelijk wijnbouwers die hun wijn
van het jaar (= heuer) mochten verkopen. Men kan er vanaf 11 november
rondtrekken met een heurigerkalender. Op 11 november wordt de jonge wijn van
het jaar vrijgegeven.
Typisch
voor Oostenrijk is de Grüner Veltliner (een derde van de wijnstokken in
Oostenrijk). Wachau heeft zijn eigen classificaties: Steinfeder tot 11.5%
alcohol, Federspiel 11.5–12.5% en Smaragd minimum 12.5%. Men kan zich afvragen
of de streek niet beter zou overstappen naar een algemener systeem. Vooral dat
die namen niets speciaals oproepen. Federspeil bijvoorbeeld is een valkeniersterm.
een 'heilig' skelet in Melk |
Als rode
wijn hebben ze de Zweigelt. Een tamelijk jonge wijnsoort: een kruising van Blaufränkisch x Saint Laurent uit
1922. Zweigelt wilde als nazi met die kruising Oostenrijk onafhankelijk wilde
maken van de invoer van rode wijn. Maar ook onafhankelijk daarvan kan ik die
druif niet appreciêren.
Men kan van Melk naar Emmersdorf ‘Naufahren’ op een 10 Meter lange houten boot. In feite is de scheepvaart op de Donau
begonnen met wegwerpschepen, net zoals op de Loire. Met die boten voer men
stroomafwaarts en die werden in Wenen als brandhout verkocht. Later werden de
boten met paarden stroomopwaarts getrokken. De tocht van Wenen naar Linz duurde
drie weken! À propos, de binnenscheepvaart op de Donau heeft zeven keer meer
ongevallen dan op de Rijn, door de massale aanwezigheid van Oekraïense
schippers op de Donau.
S’morgens
hebben wij in Melk de Radexpress Wien- Passau genomen. Voor dertig euro brengt
die je van Wenen naar Passau. Maar op vele regionale treinen kan je ook je
fiets meenemen. Om geen internationale verbinding te betalen kun je afstappen
in Schärding en vandaar via de Inn-Radweg naar Passau rijden, ofwel direct naar
Engelhartszell. Het is trouwens niet nodig de Donauradweg in Passau te
beginnen. De eerste kilometers zijn weinig interessant.
Wij zijn
van plan een citytrip naar Wenen te maken. Naar het schijnt kan men vanuit Charleroi
goedkoop naar Bratislava en van daar ben je op een uurtje met de trein in
Wenen.Wij kijken al uit naar die waardige afsluiter van onze Donaufietstocht!
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire