mardi 11 novembre 2014

Wenen. Kokoscha, Schiele, het Leopold Museum en roofkunst- Wenen III


Ons bezoek aan Wenen en de Secession zou niet af zijn zonder een museum te bezoeken. En daar heb je wel een probleem: zowat elk museum dat zich respecteert heeft een paar Klimts of Schieles hangen. Onze keuze viel op het Leopoldmuseum in het museumkwartier. Het museum is opgebouwd rond één collectie: de oogspecialist Rudolf Leopold begon in 1950 werken van Schiele en de Secession te kopen. Hij heeft op dertig jaar tijd de belangrijkste Schielecollectie opgebouwd, met meesterwerken van de Secession en unieke stukken van de Wiener Werkstätte, van Josef Hofman tot Koloman Moser. Hij publiceerde in 1972 een cataloog van het oeuvre van Schiele ‘die enorm hielp om de schilder bekendheid te geven’. Zo stelt het museum het toch voor.

Schiele was al bekend voor de oorlog. Ik verdenk Leopold er sterk van zijn collectie te hebben opgebouwd op basis van de vele collecties van Weense Joden die in 1938 zijn aangeslagen door de nazi’s. De teruggave van de door de nazi’s in beslag genomen werken is in Oostenrijk op een heel ‘speciale’ manier gebeurd. Bij mijn opzoekingswerk rond het tot stand komen van die Leopold-collectie geef ik er mij rekenschap van dat aan zowat alle collecties in de streek een reukje hangt. Om te beginnen met de Klimts in het Belvedère, maar ook Lentos in Linz en het nieuwe staatsmuseum in Salzburg. Allen publiceren uitvoerig op internet over de herkomst van hun werken, maar praktisch overal mankeren een paar jaren: ze blijven bewust vaag over de periode van 1938 tot 1955, tussen de in beslagname door de nazi’s, en een zeer weigerachtig doorgevoerd proces van teruggave aan de vroegere eigenaars of hun erfgenamen.
In juni 1943 richtte Roosevelt de «Monuments Men» op: 350 specialisten moesten de miljoenen door de nazi’s in beslag genomen kunstwerken recupereren. De film hierover is interessant, maar blijft ver onder de realiteit. De Gurlitt collectie bijvoorbeeld, waarvan verder sprake, werd in 2012 in Munich niet ontdekt, maar herontdekt. De Amerikanen hadden er beslag op gelegd, maar later teruggegeven aan Gurlitt.
Maar nu terug naar Leopold. In 1994 plaatste deze 5.000 kunstwerken, waarvan de waarde geschat werd op 575 miljoen Euro, in een privéstichting, met de steun van Oostenrijk en zijn Nationale Bank. Ortner & Ortner hebben speciaal voor die collectie een interessant supermodern museum gebouwd, in het al even recente Museumviertel. Het gebouw is ook museologisch interessant. Vroeger hing men de werken op tegen een witte muur, zogezegd om ‘het werk op zich’ te laten spreken. In het Leopoldmuseum worden de werken gesitueerd in hun context: niet alleen van de beweging waarvan zij deel uitmaakten, maar ook in de sociale en economische situatie. Zoals bijvoorbeeld de oorlog van 14-18.
Het museum opende in 2001, en Leopold had er ook een bureau tot aan zijn dood in 2010. Zijn zoon Diethard Leopold werd er curator: „Ik groeide met de collectie op; ik ken ze tot op het bot.” Naar het schijnt at de familie in tafelgerei van Moser en Hoffman…
Maar men moet zich toch de vraag stellen hoe Leopold zijn collectie bij elkaar kreeg….

De Schiele’s van Leopold en roofkunst

Ik voel mij William van Baskerville in De Naam van de Roos. Bij mijn onderzoek naar de herkomst van de meeste Weense kunstcollecties vallen overal lijken uit de kast. Voor het Leopoldmuseum vroeg ik mij af hoe een oogspecialist op 30 jaar tijd een collectie van 5.000 kunstwerken kon bijeenbrengen, met een waarde van een half miljard Euro.
Hij zou zijn Schieles voor een habbekrats hebben kunnen kopen want de kunstenaar was sinds 1918 dood en begraven en niemand keek er meer naar om.
Het tegendeel is waar: Schiele was bekend. Leopold heeft in de jaren vijftig zijn collectie opgebouwd in de schemerzone van de door de nazi’s in beslag genomen werken.
Wij hebben in mijn vorige blog gezien hoe Klimt Schiele had voorgesteld aan de mecenasfamilie Lederer. Schiele was misschien een nerd, maar helemaal geen onbekende.
In 1908 had Schiele zijn eerste tentoonstelling in Klosterneuburg. Hij nam deel aan de Internationale Kunstschau in Wenen in 1909 Zijn Neuekunstgruppe had zijn eerste tentoonstelling in het Kunstsalon Pisko in december 1909 waar hij in contact kwam met belangrijke mecenassen zoals de brouwer Carl Reininghaus en Dr. Oskar Reichel. Reichel bouwde een verzameling op waarop ik verder terugkom.
Een eerste monografie over Schiele verscheen al in 1911 en hij had zijn eerste solo-expo in de Galerie Miethke. In 1912 exposeert Schiele met Der Blaue Reiter. Op het einde van dat jaar stelt Klimt Schiele voor aan de familie Lederer waar hij verschillende maanden verblijft en o.a. portretten schildert van de zoon Erich Lederer die een vriend wordt. Over de collectie Lederer kom ik verder terug.
Eind 1914 heeft hij nog een grote expo in Wenen en tijdens de oorlog heeft Schiele exposities in Rome, Brussel en Parijs.
Schiele russissche krijgsgevangene
In juni 1915, vier dagen na zijn huwelijk, moet Schiele in het leger maar wegens zijn zwakke gezondheid wordt hij «Kanzleisoldat» en werkt er onder andere in een Russisch krijgsgevangenkamp waar hij zijn kostgangers portretteerde (Leopold probeerde in 2006 via Sotheby's in London "Russischer Kriegsgefangener mit Pelzmütze" te verkopen – zie verder). Hoewel het «Soldatspielen» hem niet beviel heeft Schiele geen anti-oorlogswerken gemaakt.
In 1916 krijgt hij van het leger een studio ter beschikking en exposeert nog in Amsterdam, Stockholm, and Kopenhagen.
Bij de 49ste expo van de Secession in maart 1918 was Schiele de publiekstrekker.
Schiele stierf, net als mijn grootvader, van de Spaanse griep in 1918, drie dagen na zijn hoogzwangere vrouw Edith.
Sommigen schrijven: op 28 was Egon Schiele dood en vergeten. Dat is een mythe, Schiele was helemaal geen onbekende.
Hij zou zo onbekend zou zijn geweest dat de nazi’s hem zelfs niet op hun lijst van Entartete Kunst hebben opgenomen. Wat niet klopt: Baldur von Schirach organiseerde in 1943 een tentoonstelling over Klimt en Schiele in Wenen.

Schiele en de verzameling Rieger

Schiele was dus geen illustere onbekende maar een gevierd en erkend kunstenaar. De joodse tandarts Heinrich Rieger kocht alle Schieles die onder zijn ogen kwamen op. Een deel van zijn rijke kunstverzameling kwam ook van kunstenaars die hun behandeling in natura betaalden, met een schilderij. Een abdis die haar nonnen voor hun tanden naar Rieger stuurde vroeg hem de meest aanstootgevende Schiele’s in de wachtzaal zedig te bedekken als de nonnetjes op consultatie kwamen.
Schiele Kardinaal en  non
Zo bouwde hij een verzameling van 720 stukken op die al in 1921 als erfgoed erkend waren, met elf olieverfschilderijen van Schiele waaronder topwerken zoals "Umarmung oder Liebespaar" en "Kardinal und Nonne", en 120 tekeningen. Daarboven nog een aantal Klimts en Kokoschkas.
Rieger stond met zijn verzameling in tijdschriften en leende ze uit voor tentoonstellingen. In 1935 werden in het Wiener Künstlerhaus 72 van zijn Schieles getoond. Ook op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1937, een paar maand voor de "Anschluss", waren in het Jeu de Paume meerdere van Riegers Schieles te zien (Guernika was in het Spaanse paviljoen).
Kunsthistorica Lisa Fischer die ik vermelde in mijn vorige Weense blog.
 heeft de geschiedenis van de kunstcollectie van Rieger gereconstrueerd. Zijn collectie werd door de nazi’s geconfisqueerd. Rieger stierf in 1942 in KZ Theresienstadt, en zijn weduwe Bertha werd in 1944 in Auschwitz vermoord. Zijn collectie kwam in handen van de nazi’s. In 1943 werden in Wenen onder het patronaat van de Reichsstatthalter van Wenen Baldur von Schirach twaalf Schiele-tekeningen geëxposeerd. En de Nazi- Klimt-Retrospektive in hetzelfde jaar was de grootste van de 20ste eeuw. Dit bewijst dat Schiele voor de nazi’s geen "entartete" kunstenaar was. Ook dat is een mythe. Maar vooral: die Schieles kwamen uit de collectie Rieger die zijn collectie in 1938 onder dwang had moeten verkopen, ver onder de prijs, via de kunsthandelaars en NSDAP-leden Friedrich Welz en Luigi Kasimir, die er een mooie cent aan verdienden.
In 1945 wordt Welz gearresteerd wegens lidmaatschap van de NSDAP. Zijn collectie kunstwerken waarvan een deel was verworven uit dwangverkopen, en een ander deel uit openbare verkopen van in beslag genomen werken, werden gedeponeerd bij de Oostenrijkse instanties. De Rieger-collectie werd terug gegeven aan de erfgenamen van Rieger. De Belvedère kocht de Schielecollectie van de erven van Rieger.
Schiele Portret van Wally
De ‘Monuments Men’ hadden daar per ongeluk het portret van Wally bijgevoegd. Door die fout is het gesjoemel in Oostenrijk met die genaaste werken in de openbaarheid gekomen. In 1912 maakte Schiele dit portret. De eigenares Lea Bondi Jaray had bij haar vlucht in 1939 het werk aan Welz ‘toevertrouwd’ en zo was het in de Riegercollectie terechtgekomen. Bondi recupereerde haar kunstcollectie in 1946, en hoorde via Welz dat haar schilderij in het Belvedère was terechtgekomen. Zij vroeg in 1953 aan Rudolf Leopold te bemiddelen om het werk te recupereren, en had hem zelfs andere Schieles aangeboden. Bondi ontdekte later dat Leopold dat schilderij voor zichzelf had gekocht in 1954. De Belvedère had het waarschijnlijk doorverkocht, omdat het problemen had met de herkomst en het liever doorspeelde naar een privéverzameling.
In de Schielekataloog van Leopold van 1972 staat Lea Bondi niet vermeld als eigenares, daar waar in een eerdere cataloog Otto Kallir haar citeert als de laatste eigenares voor de Anschluss. In een Schiele cataloog van 1995 vermeldt Leopold dat het schilderij deel uitmaakte van de Rieger collectie die hij vroeger kocht van de Belvedère.
Bondi stierf in 1969 en haar erfgenamen volgden verder het spoor. In 1994 zat het portret van Wally bij de 5.400 werken van de kunstcollectie van Leopold die door de Oostenrijkse regering voor $500 miljoen was gekocht voor het Leopold Museum.

Volgens het United States District Court kende het Leopold Museum de afkomst van Wally’s portret

In 1997 wordt het Wally-portret uitgeleend voor een expositie aan het Museum of Modern Art in New York.
The New York Times publiceert er de geschiedenis van. De erven van de vroegere eigenares Lea Bondi Jaray slagen erin het kunstwerk voor jaren te blokkeren, als roofkunst van de nazi’s. In juli 2010 betaalt het Leopold Museum $19 miljoen aan de erfgenamen. Toen bleek dat het museum Leopold wist dat er een vergissing was gebeurd en wist dat het werk nooit aan Rieger had toebehoord.
Er is wel heel wat touwtrekken aan vooraf gegaan. In september 1999 had het New York Court of Appeals de eis tot in beslagname verworpen omdat de wet van de staat New York dat niet toelaat, terwijl de douanediensten beslag hadden gelegd op basis van een federale wet. Het museum baseerde zijn verdediging op het feit dat Bondi de zaak had laten vallen in 1954 en dat er geen bewijs is dat Leopold wist dat het schilderij geroofd was door de nazi’s wanneer hij het kocht.
De erfgenamen argumenteerden dat Bondi is blijven proberen het werk terug te krijgen, en dat de erfgenamen deze zaak na haar dood hebben verder gezet. In oktober 2009, na meer dan tien jaar procederen, erkende het federaal United States District Court dat de eis gegrond was en dat het Leopold Museum wel degelijk bewust was van de afkomst wanneer het de schilderij aan het MOMA uitleende twaalf jaar ervoor. In juli 2010, kort voor de dood van Leopold, kwam er een regeling voor 19 miljoen $.
In Portrait of Wally heeft de cineast Andrew Shea de “injustice upon injustice upon injustice” beschreven, vanuit het leven van Lea Bondi en haar gevecht met Friedrich Welz.
Het portret van Wally heeft het debat over roofkunst dus in een stroomversnelling gebracht.
Wij vinden de nazikunsthandelaar Welz terug in Salzburg, waar hij in de zeventiger jaren voorstelt zijn Kokoschka’s in te brengen in een te creëren MdM (Muzeum der Moderne Salzburg, op basis van het bestaande museum Rupertinum). Hij stierf in 1980. De vroegere directrice van het Rupertinum is nu curator van de Belvedère in Wenen! Maar daar kom ik verder op terug…
Na de oorlog werd slechts een vierde van de Rieger verzameling aan de familie teruggeven, der «rest» bleef ‚onvindbaar‘. Men kan niet zeggen dat Oostenrijk heel proactief is geweest in het opsporen van die werken.
Schiele, Lily Steiner
Leopold had nog andere manieren om kunstwerken te verwerven. Het hoger reeds vermeldde "Kardinal und Nonne"  is nu een pronkstuk van het "Leopold Museum". Het is een van de werken die na de oorlog aan de familie zijn teruggegeven. Robert, de zoon van Rieger, heeft het werk in 1951 aan de Belvedère (Österreichischen Galerie) verkocht. Na de heropening van de galerij in 1954 hagelde het protesten wegens ‚aanstotelijkheid‘ en verdween het in het depot. Lisa Fischer beweert dat Rudolf Leopold zelf die campagne gestart is om het kunstwerk te doen afhaken. Duidelijk is dat Leopold "Kardinal und Nonne" (ook Liebkosung genoemd) absoluut wilde hebben. In 1957 maakte hij een voor hem interessante uitwisseling met het Belvedère.
Verder zijn in 2006 bij Sotheby's in London twee Schieles ("Russischer Kriegsgefangener mit Pelzmütze" en "Lilly Steiner") uit de privécollectie van Rudolf Leopold binnengebracht die onomstotelijk tot de Riegercollectie behoorden. De verkoop is niet doorgegaan omdat Sotheby’s de herkomst niet wilde garanderen.
Fischer denkt dat in de privécollectie van de familie Leopold meer werken van Heinrich Rieger zitten (die zogezegd zouden zijn verdwenen). Voor de advocaten van de Leopold-Stiftung is het boek "geen proces waard ". Het thema Raubkunst blijft in Oostenrijk een heikel punt. Zij schreef er een lijvig boek over: "Irgendwo. Wien -Theresienstadt und die Welt. Die Sammlung Heinrich Rieger" Czernin Verlag, Wien

Kokoschka

Kokoschka waren wij al tegengekomen in zijn geboortedorp langs de Donauradweg, in Pöchlarn Zijn leraar Gustav Klimt noemde hem het grootste talent van de jongere generatie. Hij studeerde aan de Kunstgewerbeschule van 1905 tot 1908 en leerde onder meer de architect Adolf Loos kennen, wat een mooi schilderij opleverde
Oskar Kokoschka, Adolf Loos, 1909
In 1908 schilderde Kokoschka zijn eerste portretten. In 1911 kwam hij in contact met Der Blaue Reiter.
Voor Schiele is het alsof de oorlog een fiatdivers is, als daar niet de Spaanse griep was geweest die hem het leven kostte. Kokoschka echter is de enige van de Weense school die evolueert naar een antimilitarisme. Dat gebeurt geleidelijk, door zijn contact met de oorlogsrealiteit. Oskar Kokoschka trekt anders de oorlog in met veel enthousiasme. Hij kocht zich een schimmel, waarmee hij als vrijwilliger optrok als luitenant in het exclusief ruiterregiment van de monarchie: het Dragonerregiment Erzherzog Josef Nr. 15.
Loos liet zelfs een ansichtkaart maken van Kokoschka in uniform.
De pret duurde niet lang: op 29 augustus 1915 werd hij in Wladimir-Wolynsk in Oekraïne zwaar gewond: een hoofdwonde en een bajonetsteek door de longen.
Na zijn genezing werd hij oorlogsschilder aan het Isonzo-Front, waar hij nogmaals gewond werd. Hij maakt voor het ministerie van oorlog een aantal schetsen van troepenbewegingen, vernielde dorpen en geschutsstellingen, maar begint in 1917 aan een anti-oorlogsmap, een moderne variant van de Desastres de la guerra van Goya
Dit radicaal pacifisme verdiept zich met de opkomst van het nationaalsocialisme. In 1934 verhuisde hij naar Praag. http://www.literaturepochen.at/exil/multimedia/pdf/Kokoschka1.pdf  In 1937 worden in Duitsland 417 werken van Kokoschka uit de museums gehaald en negen ervan opgenomen in de tentoonstelling over "Entartete Kunst" (de griezelkamer genoemd) in München, Berlijn, Hamburg, Salzburg en Wenen. Kokoschka schreef vol ironie:“Toller Erfolg! Nog nooit hebben twee miljoen bezoekers voor mijn doeken gestaan“.  Als reactie schildert hij "Selbstbildnis als entarteter Künstler", ‘Zelfportret van een ontaard kunstenaar’.
Hij kan voor de annexatie van Tsjecho-Slowakije met een door de Tsjechische politicus Jan Masaryk verstrekt paspoort naar Londen vluchten en engageert zich actief in de antinazicampagne.
Anschluß - Alice in Wonderland bijvoorbeeld is een bijtende satire tegen de Britse verzoeningspolitiek van Munich.
Diagonaal schildert hij een bisschop, een politieker, een militair, die niet horen, zien of spreken kunnen. Een parodie op de drie aapjes. Een moeder met kind bekijkt dat trio angstig. Bovenaan in beeld, bijna als een vloek, een onthoofde Maagd met kind, met in het centrum van het beeld "INRI". De politieker houdt een dagblad in de hand met de titel"In our times". Symbolisme voor het goede doel!
In het rode ei beeldt hij Hitler en Mussolini uit, met Frankrijk als de kat onder de tafel en het Verenigd Koninkrijk als een klauweloze leeuw. De verwijzing naar het verguisde Verdrag van München - “In pace Munich” - is glashelder.
In Marianne-Maquis van 1942  kritiseert hij de weigering van Winston Churchill en Montgomery om een tweede front te openen.

What We Are Fighting For (1943) drukt heel goed uit waarvoor men vecht.
In 1944 krijgt hij in Londen een grote tentoonstelling. Wat hem niet belet openlijk te protesteren tegen het bombarderen van Dresden. Kokoschka schilderde ook de Sovjetambassadeur Ivan Mikhailovich Maisky in London met achter hem een standbeeld van Stalin. Dit kostte hem 30 poseersessies. Het werd heel de oorlog lang in de Tate National Gallery tentoongesteld en Kokoschka gaf zijn ereloon aan het Stalingrad Hospital Fund.
Maiski
In juli 1953 laat Kokoschka zich echter lijmen door de vroegere SS’er Welz, die wij als kunstrover al tegenkwamen, om in het kasteel Hohensalzburg de „Schule des Sehens“ als „Internationale Sommerakademie für bildende Kunst“, om jongeren in een maand tijd de ogen te openen voor wat kunst is“ (Kokoschka 1971, S.274). Maar we weten ondertussen al dat die kunstrovers gehaaide persoonlijkheden zijn.

De bruid van de wind: onbeantwoord gebleven liefde of stalking?

Ik heb tot nu toe nog niets gezegd over de psychologie van Schiele of Kokoschka. Ik geloof dat zij allebei zot waren maar niet gevaarlijk. Het flagrantste geval is de Mahlerpop van Kokoschka.  Hij had een onstuimige verhouding met Alma, de weduwe van de componist Gustav Mahler.
Dubbelportret van Oskar Kokoschka en Alma Mahler
Ze maakte het af en Kokoschka geraakte geobsedeerd door Alma, de onbereikbare liefde.
De bruid van de wind’ verwijst naar die onbeantwoord gebleven liefde. Of zouden wij dit vandaag stalking noemen? 

In 1918 liet hij een levensgrote pop met de trekken van Alma Mahler maken. Zijn briefwisseling over het maken van die pop is hallucinant. Hij stelde zich daarbij het onmogelijke voor: ze moet een reïncarnatie worden van Alma.  Zelfs na de oplevering, waar hij teleurgesteld vaststelt dat zij niet aan zijn dromen beantwoordt gebruikte hij de pop als model, en behandelde ze als een levend mens, die hij zelfs meeneemt naar de opera... Het duurde vijf jaar voor hij die bij het huisvuil zette.

Reichel, de Romako-collectie en Leopold

Een woord over de Reichel collectie van de schilder Romano. Het Leopold museum heeft er een paar hangen. De Reichel collectie is interessant om na te gaan hoe Leopold zijn collectie opbouwde in de schemerzone van werken uit noodverkoop of inbeslaggenomen door de nazi’s. Ook het Lentos museum in Linz is bij de Reichelcollectie betrokken.
Romako Alt Jungen Mädchen
Romako maakte geen deel uit van de Secession. Hij schilderde in Biedermeier stijl, maar is wel een voorloper van de expressionisten. Hij had ook een grote bewondering voor de jonge Kokoschka. Het Belvedère heeft een mooie collectie, met o.a. een mooi portret van Sissi.
De internist Dr. Oskar Reichel was erin geslaagd tegen 1916 meer dan 40 Romako’s te verzamelen. In 1919 richtte hij zelf een vennootschap op waarin die collectie werd opgenomen. De nazi’s onteigenden het bedrijf en stelden Franz Jungwirth aan als "vereffenaar". In mei 1941 kon Jungwirth melden dat alle schuldeisers vereffend waren en de rest werd op een geblokkeerde rekening was gezet van de Vermögensverkehrsstelle.   
Dr. Oskar Reichel is na een vergeefse poging om uit te wijken naar de VS, op 7 mei 1943 overleden in een opvangtehuis van de joodse gemeenschap in Wenen. Zijn vrouw werd gedeporteerd naar Theresienstadt op 11 januari 1943; ze werd bevrijd door het Rode Leger en stierf in 1951 in de USA. De Leopold Foundation publiceert al die gegevens in het kader van transparantie over de herkomst.  De Stichting publiceert ook haar versie van de onderhandelingen met de erfgenamen van Dr. Reichel.
De kopstukken van de Reichelcollectie waren Akt eines jungen Mädchens,  Siegesgöttin en Nike mit Kranz. Reichel zou die in 1938 verkocht hebben aan die Neue Galerie in Wenen. Men vindt ze later terug in het bezit van Wolfgang Gurlitt http://de.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_Gurlitt, een man van
Romako Nike mit Kranz
deels joodse afkomst, die erin geslaagd was in de nazitijd in de internationale kunsthandel actief te blijven, ook voor kunstwerken die uit Joodse eigendom kwamen, hetzij door directe aankoop bij de betrokkenen, ofwel uit openbare kunstverkopen. Hij heeft onder andere Hitler geholpen bij het verzamelen van werken voor zijn Führermuzeum in Linz. In 1946 helpt hij, alsof er niets gebeurd is, mee aan het opzetten van de Galerie moderner Kunst in Linz, nu Lentos. Gurlitt organiseerde ook een Kokoschka-tentoonstelling. Tot in 1956 was hij directeur van de Neue Galerie in Linz. Als gevolg van zijn financiële moeilijkheden komt de verzameling Gurlitt 1953 ten dele in het bezit van Linz die doordat de herkomst van vele werken niet duidelijk was een kleine prijs kon bedingen. In 1960 werd zijn naam afgevoerd van de „Neue Galerie der Stadt Linz, Wolfgang-Gurlitt-Museum“. Die Neue Galerie heet nu Lentos waardoor het spoor naar Gurlitt definitief gewist is.
Nike mit Kranz“ staat in een cataloog van een tentoonstelling georganiseerd door Gurlitt in 1949. Het is niet duidelijk als Rudolf Leopold het schilderij direct van Gurlitt kocht of van de Neue Galerie in Linz (nu het Lentosmuseum). Idem voor  „Akt eines jungen Mädchens“.
Het kan ook moeilijk uitgemaakt als de oorspronkelijke verkoop ‚gewoon‘een noodverkoop was of een inbeslagname. Volgens het dossier van de Vermögensverkehrsstelle heeft Reichel delen van zijn verzameling verkocht; maar volgens een andere naziorganisatie Vugesta is een deel van zijn vermogen direct geconfisqueerd door de nationaalsocialistische machthebbers.
In ieder geval oordeelt een commissie op 25 juni 2010 dat het in de zin van het artikel § 1 van het Nichtigkeitsgesetz van 1946 om nietige rechtshandelingen gaat: “zelfs bij een redelijke aankoopprijs kan onder de dan geldende voorwaarden het feit van onteigening niet uitgesloten worden. De Kommissie besluit dat de wet op de teruggave van kunstwerken op de drie werken van toepassing is”.
Schloss Greillenstein" foto Leopold Museum
Een aantal andere werken van Romako van het Leopold Museum komt uit de collectie Eisler, zoals "Schloss Greillenstein" (Inv. 736) und "Gräfin Kuefstein an der Staffelei" (Leopold Museum, Inv. 737). Het Leopold Museum heeft ook een overeenkomst moeten sluiten met de erfgenamen van Ing. Mořic Eisler (geb. 1889, + 1971) die bouwondernemer was in Brno. De Nazi’s namen zijn verzameling in beslag en via Weense kunsthandelaars kwam "Schloss Greillenstein" terecht bij een arts uit Linz. Laat in de jaren 1980 kocht Rudolf Leopold het schilderij in een galerij Giese & Schweiger in Wenen.
"Gräfin Kuefstein an der Staffelei" kwam in handen van Rudolf Leopold in de vroege 50er-Jaren via Gurlitt en zo kwamen beide werken in de Leopold Museum-Privatstiftung terecht. Het Leopold Muzeum heeft zich ertoe geëngageerd de geschiedenis van de werken en het leven van Eislers te herinneren. Tout ça ne pèse pas tres lourd…

De Belvedère

Wie Klimts en Schieles wil zien kan ook naar de Belvedère gaan. Wij bezochten er de tuinen: zeker een bezoek waard
De kunstenaar Venet plaatste er zijn ‘ Ligne indéterminée’. Bij die kerel kun je zoals in een boetiek stalen ringen bestellen in alle maten en grootten. Zijn werken staan in Luik, in Nice, Dallas, Keulen, Hong Kong, Berlijn, Tokyo, Dallas. Heel herkenbaar. Te herkenbaar.
De Belvedère was de zomerresidentie van prins Eugene van Savoye. De Habsburgse keizers kochten zijn paleizen en zijn collecties en vervolledigden die met de keizerlijke kunstcollectie. Ze zijn vandaag UNESCO Werelderfgoed. In 1903 opende de Staat de  “Moderne Galerie” in het Beneden Belvedère. Na de val van het Keizerrijk in 1918 werden Boven Belvedère en de Oranjerie ook museum en sprak men over de Österreichische Galerie. Voor het gemak gebruik ik de term Belvedère.
Het Belvedère heeft de grootste collectie ter wereld van Gustav Klimt, met o.a. de Kus en Judith,  en hoofdwerken van  Egon Schiele en Oskar Kokoschka. In 2012 werden voor de eerste keer meer dan een miljoen bezoekers geteld (1.088.000).
Daar stelt zich hetzelfde probleem als bij het Leopold Muzeum. De basis van de Belvedère –Klimts is de hoger vermeldde Riegercollectie
Haberditzl
Het Belvedère stelt het voor alsof Franz Martin Haberditzl, een van de eerste directeurs van het Belvedère, de basis legde voor de verzameling van 16 hoofdwerken van Schiele. Deze werdin 1916 directeur van de ‚Staatsgalerie im Belvedere’, die hij uitbreidde tot de Boven Belvedère en de Oranjerie. In 1938 werd hij afgezet wegens zijn sympathie voor „entarteter Kunst“ en ook omdat hij met een halfjodin getrouwd was. Hij stierf in 1944. Een interessante en integere persoonlijkheid die het Belvedère graag in de verf zet.
Om de thesis Haberditzl kracht bij te zetten kocht het museum in 2002, ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag,  voor zes miljoen euro van de dochter  van zijn voormalige directeur een portret door Egon Schiele in 1917 geschilderd van zijn „Seelenfreund“ Haberditzl. Hat hangt nu langs ‘Der Gattin des Künstlers’, het enige groot Schielewerk – naast nog een paar aquarellen- dat Haberditzl had kunnen kopen met de beperkte middelen van zijn museum.
Maar het merendeel van de Schieles zijn niet verworven door Haberditzl maar in troebele omstandigheden verworven door de nazi Bruno Grimschitz die hem verving als directeur in 1938. Christina Schedlmayer  onderzocht dit in haar publicatie: „Die Zeitschrift ‚Kunst dem Volk‘. Populärwissenschaftliche Kunstliteratur im National- sozialismus und ihre Parallelen in der akademischen Kunstgeschichtsschreibung“ 
Die Grimschitz was sedert 1919 al wetenschappelijk medewerker van het Belvedère. In augustus 1938 wordt hij aangesteld als ‚kommissarischer Leiter des Museums‘, een soort politiek nazi-commissaris dus. Hij wordt officieel benoemd als direkteur  op 28.12.1939.  Behalve het Belvedère en de Oranjerie zal hij vanaf 1 juni 1944 het Salzburger Museum leiden waar hij samenwerkt met de kunsthandelaar en „Ariseerder “http://de.wikipedia.org/wiki/Arisierung  Friedrich Welz die wij hoger al vermelden.
Grimschitz is diep in de kunstroof betrokken, hoewel daar in Oostenrijk weinig is op ingegaan, en als het gebeurde dan nog in positieve zin, om zijn verdienste op te hemelen in de aankoop van stukken voor het Belvedère. Alleen de onderzoeker Hubertus Czernin schetste hem als een der hoofdauteurs van het Arisch maken  van de Weense kunstverzamelingen  en “een van de grootste  profiteurs van de onteigening van de Joodse kunstverzamelingen“. In zijn Gauakt werd Grimschitz als „guter NS“ beoordeeld die zijn omgeving op nationale wegen bracht en gold als „politisch zuverlässig“. Voor de „Hauptstelle Kulturpolitisches Archiv“ is hij een van de weinige Oostenrijkse kunsthistorici die voor de machtovername als partijlid actief voor de partij optrad.
Het is Grimschitz die in 1943 de Retrospektive Klimt samenstelde. Hij kocht ook onteigende werken van Kokoschka en Schiele. Wat Alfred Stix die hem opvolgt als directeur toelaat de verdediging op te nemen van iemand „die zijn nazistische overtuiging al jaren had laten vallen en gelukkig die Entartete Kunst voor het museum heeft bewaard en gekocht, wat hem zware moeilijkheden met de partij heeft veroorzaakt“.
Maar de getuigenis van Stix vonstond niet; Grimschitz had het toch wat te bruin gebakken en werd toch in oktober 1945 afgezet.
Wij vinden het spoor van Grimschitz terug in de Wall Street Journal van 2006. In november 2006 haalde Christie’s een wereldrecord, met o.a. vier werken van Klimt die 192 miljoen $ haalden. Die Klimt’s kwamen voort uit de door Oostenrijk aan de erfgenamen van Adele Bloch-Bauer (1881-1925) teruggegeven Klimts. Tot 2006 waren de vijf werken in het Belvedère geweest. Het ‘portret van Adele’ was al gekocht door de Neue Galerie van New York voor 135 miljoen $, op dat moment de hoogste prijs ooit betaald voor een schilderij. Bruno Grimschitz had vroeger al het portret herdoopt als  de’ Goldene Adele’, om elke referentie naar een Joodse familie weg te wassen.
In 1998 eisten de erfgenamen van Bloch-Bauer de vijf Klimts terug. Na een lang juridisch steekspel geleid door Maria Altmann, een nicht van Adele, besliste een Oostenrijkse restitutie commissie in januari 2006 ten voordele van de erfgenamen. Anne Marie O'Connor deed een diepgaand onderzoek naar de gouden dame Adele.
Het is tragisch dat Adele Bloch-Bauer een groot voorstander is geweest van de openbare musea. In 1923, twee jaar voor haar dood, had ze per testament de Klimts aan de Belvedère willen geven na de dood van haar man. Maar na de Anschluss in 1938 waren die aangeslagen en haar man emigreerde naar Zwitserland waar hij stierf in 1945. Na de oorlog riep het Belvedère het testament van 1923 in om die te claimen.
Sinds 2007 is Agnes Husslein-Arco er directrice. Zij is candidate geweest voor de FPÖ van wijlen Jörg Haider. Zij was vanaf 1981 tot 2000 bij Sotheby’s en Guggenheim actief geweest. Van 2001 tot 2003 is zij directrice geweest van het Rupertinum Salzburg waar wij al Welz hebben ontmoet. Allemaal elementen die mij goesting geven om ook dat personnage eens uit te pluizen, maar men moet ergens stoppen en wij geven Agnes hier het voordeel van de twijfel…
Zij leidde van 2003 bis 2005 de overgang van Rupertinum naar Museum der Moderne Salzburg. In die functie leidde zij het onderzoek naar de herkomst van de collectie. Aan de basis ervan lag opnieuw Welz, een kunsthandelaar uit Salzburg die een bliksemcarrière maakte na 1938 en die wij hoger vermeldden; hij bradeerde de Galerij Würthle van Wenen en legde de hand op de collectie van Rieger. Hij had connecties met Grimschitz en de halfbroers Kajetan en Josef Mühlmann; hij kocht ook werken in Frankrijk voor de Landesgalerie Salzburg. Getuige daarvan zijn ‚Inventarbuch der Landesgalerie Salzburg 1942-1944‘.
Gert Kerschbaumer schreef een boek over die „Meister des Verwirrens”, de meester van de verwarring, over de kunsthandel  van Welz. Volgens Kerschbaumer waren de meeste oorlogstransacties in Parijs in het best geval half legaal. In de oorspronkelijke inventaris van de Galerie mankeert overal bewijzen van herkomst. Hoofdstuk 18 draagt de welsprekende titel: ‚Verstümmeltes Österreich mit falschem Etikett‘.Oostenrijk sjoemelt met valse etiketten…
Friedrich Welz schoof met kunstwerken tussen openbaar en privébezit, om sporen uit te wissen; hij  verhinderde ook restitutieprocedures. Bij de liquidatie van de galerij  Würthle werkte hij samen met Luise Kremlacek die vroeger had gewerkt voor de eigenares Lea Jaray.  Een deel van de Riegercollectie (800 werken waaronder 150 tekeningen van Egon Schiele) was op bevel van het "depot voor Joodse kunstbezit" bij Würthle geplaatst, op dat moment al geleid door Welz. Kremlacek leidde Würthle tot aan haar dood. In haar testament bepaalde zij dat haar collectie moest geveild worden te voordele van de vereniging "kunstenaars helpen kunstenaars". Ontroerend, was het niet dat onder de 1.991 items van de veiling o.a. twee tekeningen waren uit de voormalige woning van Heinrich Rieger. Rudolf Leopold was recensent van de geveilde objecten. Wij zien hier, zoals in vele andere zaken, opnieuw voortdurend dezelfde namen opduiken.
Het andere deel werd in bewaring gegeven bij Luigi Kasimir, bijzonder actief in het Arisch-maken van collecties, en ook al hoger vermeld. Een deel verkocht hij verder, een ander deel verkocht via Kunsthandlung Halm &Goldmann. Tijdens de teruggavenprocedures verklaarden Kasimir en Welz dat de meest waardevolle werken verdwenen in de plunderingen na de oorlog. De twee kunsthandelaars verdwenen wel een zekere tijd als nationaalsocialisten in de gevangenis.
Wij hebben de tribulaties van Lea Jaray en haar Wally hoger beschreven. Welz „heeft zich niet altijd fair gedragen“, zal Lea Jaray zeggen over de teruggaveprocedure… Wally zit dus vandaag in de Sammlung Leopold.
In 2011 ging in Wenen een internationale Symposium door:  Kunst sammeln – Kunst handeln. De  Historica Monika Mayer, directrice van de documentatieafdeling van het Belvedère en medewerkster van de commissie over herkomstonderzoek, deed er een tussenkomst waar ze aantoont hoe in 1937 nog talrijke Joodse kunstverzamelaars, zoals Bernhard Altmann, Ferdinand Bloch-Bauer, Carl Grünwald, Serena Lederer, Heinrich Rieger of Jenny Steiner prominenten werken van Klimt, Schiele oder Kokoschka ter beschikking stellen voor de tentoonstelling in de  Jeu de Paume en in de Kunsthalle in Bern. Een paar maanden later werden die collecties aangeslagen en hun eigenaars beroofd, verdreven en vermoord.
Honderden van die geplunderde kunstwerken zijn terechtgekomen in Oostenrijkse musea en bleven daar door een geheime politiek van onwrikbaarheid van de kant van de regering. Klimt en Schiele moesten het  nationaal erfgoed promoten. Denk daar maar eens aan als je in het Belvedère of de Leopold rondloopt. Het maakt het zoveel interessanter.

De Rubens van het Kunsthistorisches Museum

Keizer Jozef II
Men zou kunnen zeggen: niets nieuws onder de zon. De keizerin Maria-Theresia en haar zoon Jozef II hadden al een fameus precedent geschapen bij de afschaffing van de Jezuïetenorde in 1773. De Jezuïeten hadden veel Rubens hangen in hun kloosters en kerken. 2500 kunstwerken werden genationaliseerd, alleen al in de Oostenrijkse Nederlanden. Het zal tien jaar duren voor de openbare verkopen ervan zijn afgewikkeld. De Brusselse kunsthandelaar Pauwels stelt voor alles op te kopen. Hij wil de Rubens en Van Dijck voor zichzelf houden, en stelt voor de rest te verkopen in het buitenland. Men weigert zijn voorstel onder het mom van een op te richten  museum. Louis XVI laat een stroman een aantal Rubens kopen. Maria-Theresia en haar zoon Jozef II maken gebruik van een voorverkooprecht.
In 1783 worden ook 163 contemplatieve orden ontbonden. Een ‘Comité de la Caisse de Religion’ beheert 22.000 geseculariseerde werken. Dezelfde stroman Roy koopt de crème voor de Franse kroon. Dit is het begin van het Louvre. De Oostenrijkse vertegenwoordiger Belgiojoso koopt zeven meesterwerken voor Jozef II (Christophe Loir, la sécularisation des œuvres d’art dans le Brabant (1773-1842), éd. ULB, 1998). Die hangen vandaag in het kunsthistorisch museum in Wenen.
Vele grote kunstcollecties ter wereld gebouwd op roofkunst.
In Luik is de revolutionaire schilder Defrance verantwoordelijk voor het transport van een aantal kunstwerken uit de genationaliseerde kloosters en kerken naar Parijs, voor het «Museum de la République». Wanneer in juli1794 Brussel bezet wordt schrijft Carnot : « Haast U… Naar hier met de prachtige kunstcollecties waar dit land van uitpuilt. » Bij de aankomst van de Rubens in Parijs schrijft de schilder Barbier-Walbonne : « c'est au sein des peuples libres que doit rester la trace des hommes célèbres ; les pleurs de l'esclave sont indignes de leur gloire» (LOIR C, p. 140).
Natuurlijk kunnen die onteigeningen door Jozef II en door Napoleon niet op dezelfde noemer gezet worden als de naziplunderingen. Jozef II deed de mensheid een stap vooruit gaan met zijn opheffing van de contemplatieve orden. En de onteigeningen van adel en kerk door de Franse revolutie hebben de productiekrachten een ontzettende boost gegeven.
Ik hoop met deze blog de eventuele bezoekers van het Leopold museum, van de Belvedère en van het Lentos in Linz attent te hebben gemaakt op een aspect waar de Oostenrijkers niet te koop mee lopen: de naziplunderingen van grote Joodse kunstcollecties…

Lees ook

Over de Donauradweg

Over Wenen 

http://huberthedebouw.blogspot.be/2014/11/wenen-tervuren-en-de-secession.html



Aucun commentaire: