Ons bezoek aan Wenen en de Secession zou niet af zijn zonder een museum te bezoeken. En daar heb je wel een probleem: zowat elk museum dat zich respecteert heeft een paar Klimts of Schieles hangen. Onze keuze viel op het Leopoldmuseum in het museumkwartier. Het museum is opgebouwd rond één collectie: de oogspecialist Rudolf Leopold begon in 1950 werken van Schiele en de Secession te kopen. Hij heeft op dertig jaar tijd de belangrijkste Schielecollectie opgebouwd, met meesterwerken van de Secession en unieke stukken van de Wiener Werkstätte, van Josef Hofman tot Koloman Moser. Hij publiceerde in 1972 een cataloog van het oeuvre van Schiele ‘die enorm hielp om de schilder bekendheid te geven’. Zo stelt het museum het toch voor.
Schiele was al bekend voor de oorlog. Ik verdenk Leopold er sterk van zijn collectie te hebben opgebouwd op basis van de vele collecties van Weense Joden die in 1938 zijn aangeslagen door de nazi’s. De teruggave van de door de nazi’s in beslag genomen werken is in Oostenrijk op een heel ‘speciale’ manier gebeurd. Bij mijn opzoekingswerk rond het tot stand komen van die Leopold-collectie geef ik er mij rekenschap van dat aan zowat alle collecties in de streek een reukje hangt. Om te beginnen met de Klimts in het Belvedère, maar ook Lentos in Linz en het nieuwe staatsmuseum in Salzburg. Allen publiceren uitvoerig op internet over de herkomst van hun werken, maar praktisch overal mankeren een paar jaren: ze blijven bewust vaag over de periode van 1938 tot 1955, tussen de in beslagname door de nazi’s, en een zeer weigerachtig doorgevoerd proces van teruggave aan de vroegere eigenaars of hun erfgenamen.
In juni
1943 richtte Roosevelt de «Monuments
Men» op: 350 specialisten moesten de miljoenen door de nazi’s in beslag
genomen kunstwerken recupereren. De film hierover is interessant, maar blijft
ver onder de realiteit. De Gurlitt collectie bijvoorbeeld, waarvan verder
sprake, werd in 2012 in Munich niet ontdekt, maar herontdekt. De Amerikanen
hadden er beslag op gelegd, maar later teruggegeven aan Gurlitt.
Maar nu
terug naar Leopold. In 1994 plaatste deze 5.000 kunstwerken, waarvan de waarde
geschat werd op 575 miljoen Euro, in een privéstichting, met de steun van
Oostenrijk en zijn Nationale Bank. Ortner & Ortner hebben speciaal voor die
collectie een interessant supermodern museum gebouwd, in het al even recente
Museumviertel. Het gebouw is ook museologisch interessant. Vroeger hing men de
werken op tegen een witte muur, zogezegd om ‘het werk op zich’ te laten spreken. In het Leopoldmuseum worden de
werken gesitueerd in hun context: niet alleen van de beweging waarvan zij deel
uitmaakten, maar ook in de sociale en economische situatie. Zoals bijvoorbeeld
de oorlog van 14-18.
Het museum
opende in 2001, en Leopold had er ook een bureau tot aan zijn dood in 2010.
Zijn zoon Diethard Leopold werd er curator: „Ik groeide met de collectie op; ik ken ze tot op het bot.” Naar het
schijnt at de familie in tafelgerei van Moser en Hoffman…
Maar men
moet zich toch de vraag stellen hoe Leopold zijn collectie bij elkaar kreeg….
De Schiele’s van Leopold en roofkunst
Ik voel mij
William van Baskerville in De Naam van de Roos. Bij mijn onderzoek naar de herkomst van de meeste Weense kunstcollecties
vallen overal lijken uit de kast. Voor het Leopoldmuseum vroeg ik mij af hoe
een oogspecialist op 30 jaar tijd een collectie van 5.000 kunstwerken kon
bijeenbrengen, met een waarde van een half miljard Euro.
Hij zou zijn
Schieles voor een habbekrats hebben kunnen kopen want de kunstenaar was sinds
1918 dood en begraven en niemand keek er meer naar om.
Het
tegendeel is waar: Schiele was bekend. Leopold heeft in de jaren vijftig zijn
collectie opgebouwd in de schemerzone van de door de nazi’s in beslag genomen
werken.
Wij hebben
in mijn vorige blog gezien hoe Klimt Schiele had voorgesteld aan de
mecenasfamilie Lederer. Schiele was misschien een nerd, maar helemaal geen
onbekende.
In 1908 had Schiele zijn eerste tentoonstelling in Klosterneuburg. Hij nam deel
aan de Internationale Kunstschau in Wenen in 1909 Zijn Neuekunstgruppe had zijn
eerste tentoonstelling in het Kunstsalon Pisko in december 1909 waar hij in
contact kwam met belangrijke mecenassen zoals de brouwer Carl Reininghaus en
Dr. Oskar Reichel. Reichel bouwde een verzameling op waarop ik verder terugkom.
Een eerste
monografie over Schiele verscheen al in 1911 en hij had zijn eerste solo-expo
in de Galerie Miethke. In 1912 exposeert Schiele met Der Blaue Reiter. Op het
einde van dat jaar stelt Klimt Schiele voor aan de familie Lederer waar hij
verschillende maanden verblijft en o.a. portretten schildert van de zoon Erich
Lederer die een vriend wordt. Over de collectie Lederer kom ik verder terug.
Eind 1914
heeft hij nog een grote expo in Wenen en tijdens de oorlog heeft Schiele exposities
in Rome, Brussel en Parijs.
Schiele russissche krijgsgevangene |
In juni
1915, vier dagen na zijn huwelijk, moet Schiele in het leger maar wegens zijn
zwakke gezondheid wordt hij «Kanzleisoldat» en werkt er onder andere in een Russisch
krijgsgevangenkamp waar hij zijn kostgangers portretteerde (Leopold probeerde
in 2006 via Sotheby's in London "Russischer
Kriegsgefangener mit Pelzmütze" te verkopen – zie verder). Hoewel het
«Soldatspielen» hem niet beviel heeft Schiele geen anti-oorlogswerken gemaakt.
In 1916
krijgt hij van het leger een studio ter beschikking en exposeert nog in
Amsterdam, Stockholm, and Kopenhagen.
Bij de 49ste
expo van de Secession in maart 1918 was Schiele de publiekstrekker.
Schiele
stierf, net als mijn grootvader, van de Spaanse griep in 1918, drie dagen na
zijn hoogzwangere vrouw Edith.
Sommigen
schrijven: op 28 was Egon Schiele dood en vergeten. Dat is een mythe, Schiele was helemaal geen onbekende.
Hij zou zo
onbekend zou zijn geweest dat de nazi’s hem zelfs niet op hun lijst van
Entartete Kunst hebben opgenomen. Wat niet klopt: Baldur von Schirach
organiseerde in 1943 een tentoonstelling over Klimt en Schiele in Wenen.
Schiele en de verzameling Rieger
Schiele was
dus geen illustere onbekende maar een gevierd en erkend kunstenaar. De joodse
tandarts Heinrich Rieger kocht alle Schieles die onder zijn ogen kwamen op. Een
deel van zijn rijke kunstverzameling kwam ook van kunstenaars die hun
behandeling in natura betaalden, met een schilderij. Een abdis die haar nonnen voor
hun tanden naar Rieger stuurde vroeg hem de meest aanstootgevende Schiele’s in
de wachtzaal zedig te bedekken als de nonnetjes op consultatie kwamen.
Schiele Kardinaal en non |
Zo bouwde
hij een verzameling van 720 stukken op die al in 1921 als erfgoed erkend waren,
met elf olieverfschilderijen van Schiele waaronder topwerken zoals "Umarmung oder Liebespaar" en "Kardinal und Nonne", en 120
tekeningen. Daarboven nog een aantal Klimts en Kokoschkas.
Rieger
stond met zijn verzameling in tijdschriften en leende ze uit voor
tentoonstellingen. In 1935 werden in het Wiener Künstlerhaus 72 van zijn
Schieles getoond. Ook op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1937, een paar
maand voor de "Anschluss", waren in het Jeu de Paume meerdere van
Riegers Schieles te zien (Guernika was in het Spaanse paviljoen).
Kunsthistorica Lisa Fischer die ik vermelde in mijn vorige Weense blog.
heeft de geschiedenis van de kunstcollectie van
Rieger gereconstrueerd. Zijn collectie werd door de nazi’s geconfisqueerd. Rieger
stierf in 1942 in KZ Theresienstadt, en zijn weduwe Bertha werd in 1944 in
Auschwitz vermoord. Zijn collectie kwam in handen van de nazi’s. In 1943 werden
in Wenen onder het patronaat van de Reichsstatthalter van Wenen Baldur von
Schirach twaalf Schiele-tekeningen geëxposeerd. En de Nazi- Klimt-Retrospektive
in hetzelfde jaar was de grootste van de 20ste eeuw. Dit bewijst dat Schiele
voor de nazi’s geen "entartete" kunstenaar was. Ook dat is een mythe.
Maar vooral: die Schieles kwamen uit de collectie Rieger die zijn collectie in
1938 onder dwang had moeten verkopen, ver onder de prijs, via de
kunsthandelaars en NSDAP-leden Friedrich Welz en Luigi Kasimir, die er een mooie cent aan verdienden.
In 1945 wordt
Welz gearresteerd wegens lidmaatschap van de NSDAP. Zijn collectie kunstwerken waarvan
een deel was verworven uit dwangverkopen, en een ander deel uit openbare
verkopen van in beslag genomen werken, werden gedeponeerd bij de Oostenrijkse instanties.
De Rieger-collectie werd terug gegeven aan de erfgenamen van Rieger. De Belvedère
kocht de Schielecollectie van de erven van Rieger.
Schiele Portret van Wally |
De
‘Monuments Men’ hadden daar per ongeluk het portret van Wally bijgevoegd. Door
die fout is het gesjoemel in Oostenrijk met die genaaste werken in de
openbaarheid gekomen. In 1912
maakte Schiele dit portret. De eigenares Lea Bondi Jaray had bij haar vlucht in
1939 het werk aan Welz ‘toevertrouwd’ en zo was het in de Riegercollectie
terechtgekomen. Bondi recupereerde haar kunstcollectie in 1946, en hoorde via
Welz dat haar schilderij in het Belvedère was terechtgekomen. Zij vroeg in 1953
aan Rudolf Leopold te bemiddelen om het werk te recupereren, en had hem zelfs
andere Schieles aangeboden. Bondi ontdekte later dat Leopold dat schilderij
voor zichzelf had gekocht in 1954. De Belvedère had het waarschijnlijk doorverkocht,
omdat het problemen had met de herkomst en het liever doorspeelde naar een privéverzameling.
In de
Schielekataloog van Leopold van 1972 staat Lea Bondi niet vermeld als
eigenares, daar waar in een eerdere cataloog Otto Kallir haar citeert als de
laatste eigenares voor de Anschluss. In een Schiele cataloog van 1995 vermeldt
Leopold dat het schilderij deel uitmaakte van de Rieger collectie die hij
vroeger kocht van de Belvedère.
Bondi
stierf in 1969 en haar erfgenamen volgden verder het spoor. In 1994 zat het
portret van Wally bij de 5.400 werken van de kunstcollectie van Leopold die
door de Oostenrijkse regering voor $500 miljoen was gekocht voor het Leopold
Museum.
Volgens het United States
District Court kende het Leopold Museum de afkomst van Wally’s portret
In 1997
wordt het Wally-portret uitgeleend voor een expositie aan het Museum of Modern
Art in New York.
The New
York Times publiceert er de geschiedenis van. De erven van de vroegere
eigenares Lea Bondi Jaray slagen erin het kunstwerk voor jaren te blokkeren,
als roofkunst van de nazi’s. In juli 2010 betaalt het Leopold Museum $19
miljoen aan de erfgenamen. Toen bleek dat het museum Leopold wist dat er een
vergissing was gebeurd en wist dat het werk nooit aan Rieger had toebehoord.
Er is wel
heel wat touwtrekken aan vooraf gegaan. In september 1999 had het New York
Court of Appeals de eis tot in beslagname verworpen omdat de wet van de staat
New York dat niet toelaat, terwijl de douanediensten beslag hadden gelegd op
basis van een federale wet. Het museum baseerde zijn verdediging op het feit
dat Bondi de zaak had laten vallen in 1954 en dat er geen bewijs is dat Leopold
wist dat het schilderij geroofd was door de nazi’s wanneer hij het kocht.
De
erfgenamen argumenteerden dat Bondi is blijven proberen het werk terug te
krijgen, en dat de erfgenamen deze zaak na haar dood hebben verder gezet. In oktober
2009, na meer dan tien jaar procederen, erkende het federaal United States
District Court dat de eis gegrond was en dat het Leopold Museum wel degelijk
bewust was van de afkomst wanneer het de schilderij aan het MOMA uitleende
twaalf jaar ervoor. In juli 2010, kort voor de dood van Leopold, kwam er een
regeling voor 19 miljoen $.
In Portrait
of Wally heeft de cineast Andrew Shea de “injustice
upon injustice upon injustice” beschreven, vanuit het leven van Lea Bondi
en haar gevecht met Friedrich Welz.
Het portret
van Wally heeft het debat over roofkunst dus in een stroomversnelling gebracht.
Wij vinden
de nazikunsthandelaar Welz terug in Salzburg, waar hij in de zeventiger jaren voorstelt
zijn Kokoschka’s in te brengen in een te creëren MdM (Muzeum der Moderne
Salzburg, op basis van het bestaande museum Rupertinum). Hij stierf in 1980. De
vroegere directrice van het Rupertinum is nu curator van de Belvedère in Wenen!
Maar daar kom ik verder op terug…
Na de
oorlog werd slechts een vierde van de Rieger verzameling aan de familie
teruggeven, der «rest» bleef ‚onvindbaar‘. Men kan niet zeggen dat Oostenrijk
heel proactief is geweest in het opsporen van die werken.
Schiele, Lily Steiner |
Leopold had
nog andere manieren om kunstwerken te verwerven. Het hoger reeds vermeldde "Kardinal
und Nonne" is nu een pronkstuk van het "Leopold Museum". Het is een van de
werken die na de oorlog aan de familie zijn teruggegeven. Robert, de zoon van
Rieger, heeft het werk in 1951 aan de Belvedère (Österreichischen Galerie) verkocht.
Na de heropening van de galerij in 1954 hagelde het protesten wegens ‚aanstotelijkheid‘ en verdween het in het
depot. Lisa Fischer beweert dat Rudolf Leopold zelf die campagne gestart is om
het kunstwerk te doen afhaken. Duidelijk is dat Leopold "Kardinal und Nonne" (ook Liebkosung
genoemd) absoluut wilde hebben. In 1957 maakte hij een voor hem interessante
uitwisseling met het Belvedère.
Verder zijn
in 2006 bij Sotheby's in London twee Schieles ("Russischer Kriegsgefangener mit Pelzmütze" en "Lilly Steiner")
uit de privécollectie van Rudolf Leopold binnengebracht die onomstotelijk tot
de Riegercollectie behoorden. De verkoop is niet doorgegaan omdat Sotheby’s de
herkomst niet wilde garanderen.
Fischer denkt
dat in de privécollectie van de familie Leopold meer werken van Heinrich Rieger
zitten (die zogezegd zouden zijn verdwenen). Voor de advocaten van de
Leopold-Stiftung is het boek "geen proces waard ". Het thema Raubkunst blijft in Oostenrijk een heikel
punt. Zij schreef er een lijvig boek over: "Irgendwo. Wien -Theresienstadt und die Welt. Die Sammlung Heinrich Rieger" Czernin
Verlag, Wien.
Kokoschka
Kokoschka waren wij al tegengekomen in zijn
geboortedorp langs de Donauradweg, in Pöchlarn Zijn leraar Gustav Klimt noemde hem het grootste talent van de jongere
generatie. Hij studeerde aan de Kunstgewerbeschule van 1905 tot 1908 en leerde
onder meer de architect Adolf Loos kennen, wat een mooi schilderij opleverde
Oskar
Kokoschka, Adolf Loos, 1909
In 1908
schilderde Kokoschka zijn eerste portretten. In 1911 kwam hij in contact met
Der Blaue Reiter.
Voor
Schiele is het alsof de oorlog een fiatdivers is, als daar niet de Spaanse
griep was geweest die hem het leven kostte. Kokoschka echter is de enige van de
Weense school die evolueert naar een antimilitarisme. Dat gebeurt geleidelijk,
door zijn contact met de oorlogsrealiteit. Oskar Kokoschka trekt anders de
oorlog in met veel enthousiasme. Hij kocht zich een schimmel, waarmee hij als
vrijwilliger optrok als luitenant in het exclusief ruiterregiment van de
monarchie: het Dragonerregiment Erzherzog Josef Nr. 15.
Loos liet
zelfs een ansichtkaart maken van Kokoschka in uniform.
De pret
duurde niet lang: op 29 augustus 1915 werd hij in Wladimir-Wolynsk in Oekraïne
zwaar gewond: een hoofdwonde en een bajonetsteek door de longen.
Na zijn genezing
werd hij oorlogsschilder aan het Isonzo-Front, waar hij nogmaals gewond werd.
Hij maakt voor het ministerie van oorlog een aantal schetsen van
troepenbewegingen, vernielde dorpen en geschutsstellingen, maar begint in 1917
aan een anti-oorlogsmap, een moderne variant van de Desastres de la guerra van
Goya
Dit radicaal pacifisme verdiept zich met de
opkomst van het nationaalsocialisme. In 1934 verhuisde hij naar Praag. http://www.literaturepochen.at/exil/multimedia/pdf/Kokoschka1.pdf In 1937 worden in Duitsland 417 werken van
Kokoschka uit de museums gehaald en negen ervan opgenomen in de tentoonstelling
over "Entartete Kunst" (de griezelkamer genoemd) in München, Berlijn,
Hamburg, Salzburg en Wenen. Kokoschka schreef vol ironie:“Toller Erfolg! Nog
nooit hebben twee miljoen bezoekers voor mijn doeken gestaan“. Als reactie
schildert hij "Selbstbildnis als entarteter Künstler", ‘Zelfportret
van een ontaard kunstenaar’.
Hij kan voor
de annexatie van Tsjecho-Slowakije met een door de Tsjechische politicus Jan
Masaryk verstrekt paspoort naar Londen vluchten en engageert zich actief in de
antinazicampagne.
Anschluß - Alice in Wonderland bijvoorbeeld is een
bijtende satire tegen de Britse verzoeningspolitiek van Munich.
Diagonaal
schildert hij een bisschop, een politieker, een militair, die niet horen, zien
of spreken kunnen. Een parodie op de drie aapjes. Een moeder met kind bekijkt
dat trio angstig. Bovenaan in beeld, bijna als een vloek, een onthoofde Maagd
met kind, met in het centrum van het beeld "INRI". De politieker
houdt een dagblad in de hand met de titel"In our times". Symbolisme voor het goede doel!
In het rode
ei beeldt hij Hitler en Mussolini uit, met Frankrijk als de
kat onder de tafel en het Verenigd Koninkrijk als een klauweloze leeuw. De
verwijzing naar het verguisde Verdrag van München - “In pace Munich” - is
glashelder.
In
Marianne-Maquis van 1942 kritiseert hij de weigering van Winston Churchill en Montgomery om een tweede
front te openen.
What We Are
Fighting For (1943) drukt heel goed uit waarvoor men
vecht.
In 1944
krijgt hij in Londen een grote tentoonstelling. Wat hem niet belet openlijk te
protesteren tegen het bombarderen van Dresden. Kokoschka schilderde ook de Sovjetambassadeur
Ivan Mikhailovich Maisky in London met achter hem een standbeeld van Stalin. Dit
kostte hem 30 poseersessies. Het werd heel de oorlog lang in de Tate National
Gallery tentoongesteld en Kokoschka gaf zijn ereloon aan het Stalingrad Hospital
Fund.
Maiski |
In juli
1953 laat Kokoschka zich echter lijmen door de vroegere SS’er Welz, die wij als
kunstrover al tegenkwamen, om in het kasteel Hohensalzburg de „Schule des
Sehens“ als „Internationale Sommerakademie für bildende Kunst“, om jongeren in
een maand tijd de ogen te openen voor wat kunst is“ (Kokoschka 1971, S.274).
Maar we weten ondertussen al dat die kunstrovers gehaaide persoonlijkheden
zijn.
De bruid van de wind:
onbeantwoord gebleven liefde of stalking?
Ik heb tot
nu toe nog niets gezegd over de psychologie van Schiele of Kokoschka. Ik geloof
dat zij allebei zot waren maar niet gevaarlijk. Het flagrantste geval is de Mahlerpop
van Kokoschka. Hij had een onstuimige
verhouding met Alma, de weduwe van de componist Gustav Mahler.
Dubbelportret
van Oskar Kokoschka en Alma Mahler
Ze maakte
het af en Kokoschka geraakte geobsedeerd door Alma, de onbereikbare liefde.
De bruid
van de wind’ verwijst naar die onbeantwoord gebleven liefde. Of zouden wij dit
vandaag stalking noemen?
In 1918 liet
hij een levensgrote pop met de trekken van Alma Mahler maken. Zijn
briefwisseling over het maken van die pop is hallucinant. Hij stelde zich
daarbij het onmogelijke voor: ze moet een reïncarnatie worden van Alma. Zelfs na de
oplevering, waar hij teleurgesteld vaststelt dat zij niet aan zijn dromen
beantwoordt gebruikte hij de pop als model, en behandelde ze als een levend
mens, die hij zelfs meeneemt naar de opera... Het duurde vijf jaar voor hij die
bij het huisvuil zette.
Reichel, de Romako-collectie
en Leopold
Een woord
over de Reichel collectie van de schilder Romano. Het Leopold museum heeft er
een paar hangen. De Reichel collectie is interessant om na te gaan hoe Leopold
zijn collectie opbouwde in de schemerzone van werken uit noodverkoop of
inbeslaggenomen door de nazi’s. Ook het Lentos museum in Linz is bij de
Reichelcollectie betrokken.
Romako Alt Jungen Mädchen |
Romako
maakte geen deel uit van de Secession. Hij schilderde in Biedermeier stijl,
maar is wel een voorloper van de expressionisten. Hij had ook een grote
bewondering voor de jonge Kokoschka. Het Belvedère heeft een mooie collectie,
met o.a. een mooi portret van Sissi.
De
internist Dr. Oskar Reichel was erin geslaagd tegen 1916 meer dan 40 Romako’s te
verzamelen. In 1919 richtte hij zelf een vennootschap op waarin die collectie
werd opgenomen. De nazi’s onteigenden het bedrijf en stelden Franz Jungwirth
aan als "vereffenaar". In
mei 1941 kon Jungwirth melden dat alle schuldeisers vereffend waren en de rest
werd op een geblokkeerde rekening was gezet van de Vermögensverkehrsstelle.
Dr. Oskar
Reichel is na een vergeefse poging om uit te wijken naar de VS, op 7 mei 1943
overleden in een opvangtehuis van de joodse gemeenschap in Wenen. Zijn vrouw
werd gedeporteerd naar Theresienstadt op 11 januari 1943; ze werd bevrijd door
het Rode Leger en stierf in 1951 in de USA. De Leopold Foundation publiceert al die gegevens in het kader van transparantie over de herkomst. De Stichting publiceert ook haar versie van
de onderhandelingen met de erfgenamen van Dr. Reichel.
De
kopstukken van de Reichelcollectie waren Akt
eines jungen Mädchens, Siegesgöttin en Nike
mit Kranz. Reichel zou die in 1938 verkocht hebben aan die Neue Galerie in
Wenen. Men vindt ze later terug in het bezit van Wolfgang Gurlitt
http://de.wikipedia.org/wiki/Wolfgang_Gurlitt, een man van
deels joodse
afkomst, die erin geslaagd was in de nazitijd in de internationale kunsthandel actief
te blijven, ook voor kunstwerken die uit Joodse eigendom kwamen, hetzij door directe
aankoop bij de betrokkenen, ofwel uit openbare kunstverkopen. Hij heeft onder
andere Hitler geholpen bij het verzamelen van werken voor zijn Führermuzeum in
Linz. In 1946 helpt hij, alsof er niets gebeurd is, mee aan het opzetten van de
Galerie moderner Kunst in Linz, nu Lentos. Gurlitt organiseerde ook een
Kokoschka-tentoonstelling. Tot in 1956 was hij directeur van de Neue Galerie in
Linz. Als gevolg van zijn financiële moeilijkheden komt de verzameling Gurlitt
1953 ten dele in het bezit van Linz die doordat de herkomst van vele werken
niet duidelijk was een kleine prijs kon bedingen. In 1960 werd zijn naam
afgevoerd van de „Neue Galerie der Stadt
Linz, Wolfgang-Gurlitt-Museum“. Die Neue Galerie heet nu Lentos waardoor
het spoor naar Gurlitt definitief gewist is.
Romako Nike mit Kranz |
„Nike mit Kranz“ staat in een cataloog van
een tentoonstelling georganiseerd door Gurlitt in 1949. Het is niet duidelijk
als Rudolf Leopold het schilderij direct van Gurlitt kocht of van de Neue
Galerie in Linz (nu het Lentosmuseum). Idem voor „Akt
eines jungen Mädchens“.
Het kan ook
moeilijk uitgemaakt als de oorspronkelijke verkoop ‚gewoon‘een noodverkoop was
of een inbeslagname. Volgens het dossier van de Vermögensverkehrsstelle heeft
Reichel delen van zijn verzameling verkocht; maar volgens een andere
naziorganisatie Vugesta is een deel van zijn vermogen direct geconfisqueerd
door de nationaalsocialistische machthebbers.
In ieder
geval oordeelt een commissie op 25 juni 2010 dat het in de zin van het artikel
§ 1 van het Nichtigkeitsgesetz van 1946 om nietige rechtshandelingen gaat: “zelfs bij een redelijke aankoopprijs kan
onder de dan geldende voorwaarden het feit van onteigening niet uitgesloten
worden. De Kommissie besluit dat de wet op de teruggave van kunstwerken op de
drie werken van toepassing is”.
Schloss Greillenstein" foto Leopold Museum |
Een aantal andere werken van Romako van het Leopold Museum komt uit de
collectie Eisler, zoals "Schloss
Greillenstein" (Inv. 736) und "Gräfin Kuefstein an der Staffelei" (Leopold Museum, Inv. 737). Het Leopold Museum heeft ook een overeenkomst
moeten sluiten met de erfgenamen van Ing. Mořic Eisler (geb. 1889, + 1971) die bouwondernemer
was in Brno. De Nazi’s namen zijn verzameling in beslag en via Weense
kunsthandelaars kwam "Schloss
Greillenstein" terecht bij een arts uit Linz. Laat in de jaren 1980
kocht Rudolf Leopold het schilderij in een galerij Giese & Schweiger in Wenen.
"Gräfin Kuefstein an der Staffelei" kwam
in handen van Rudolf Leopold in de vroege 50er-Jaren via Gurlitt en zo kwamen
beide werken in de Leopold Museum-Privatstiftung terecht. Het Leopold Muzeum heeft
zich ertoe geëngageerd de geschiedenis van de werken en het leven van Eislers te
herinneren. Tout ça ne pèse pas tres lourd…
De Belvedère
Wie Klimts
en Schieles wil zien kan ook naar de Belvedère gaan. Wij
bezochten er de tuinen: zeker een bezoek waard
De
kunstenaar Venet plaatste er zijn ‘ Ligne indéterminée’. Bij die kerel kun je
zoals in een boetiek stalen ringen bestellen in alle maten en grootten. Zijn
werken staan in Luik, in Nice, Dallas, Keulen, Hong Kong, Berlijn, Tokyo,
Dallas. Heel herkenbaar. Te herkenbaar.
De Belvedère was de zomerresidentie van prins Eugene van Savoye. De Habsburgse keizers kochten zijn paleizen en zijn collecties en
vervolledigden die met de keizerlijke kunstcollectie. Ze zijn vandaag UNESCO
Werelderfgoed. In 1903 opende de Staat de
“Moderne Galerie” in het
Beneden Belvedère. Na de val van het Keizerrijk in 1918 werden Boven Belvedère
en de Oranjerie ook museum en sprak men over de Österreichische Galerie. Voor het gemak gebruik ik de term Belvedère.
Het Belvedère
heeft de grootste collectie ter wereld van Gustav Klimt, met o.a. de Kus en
Judith, en hoofdwerken van Egon Schiele en Oskar Kokoschka. In 2012 werden
voor de eerste keer meer dan een miljoen bezoekers geteld (1.088.000).
Daar stelt
zich hetzelfde probleem als bij het Leopold Muzeum. De basis van de Belvedère –Klimts
is de hoger vermeldde Riegercollectie
Haberditzl |
Het Belvedère stelt het voor alsof Franz Martin Haberditzl, een van de eerste directeurs
van het Belvedère, de basis legde voor de verzameling van 16 hoofdwerken van
Schiele. Deze werdin 1916 directeur van de ‚Staatsgalerie
im Belvedere’, die hij uitbreidde tot de Boven Belvedère en de Oranjerie.
In 1938 werd hij afgezet wegens zijn sympathie voor „entarteter Kunst“ en ook omdat hij met een halfjodin getrouwd was.
Hij stierf in 1944. Een interessante en integere persoonlijkheid die het
Belvedère graag in de verf zet.
Om de
thesis Haberditzl kracht bij te zetten kocht het museum in 2002, ter
gelegenheid van zijn honderdste verjaardag, voor zes miljoen euro van de dochter van zijn voormalige directeur een portret
door Egon Schiele in 1917 geschilderd van zijn „Seelenfreund“ Haberditzl. Hat hangt nu langs ‘Der Gattin des Künstlers’, het enige groot Schielewerk – naast nog
een paar aquarellen- dat Haberditzl had kunnen kopen met de beperkte middelen
van zijn museum.
Maar het
merendeel van de Schieles zijn niet verworven door Haberditzl maar in troebele
omstandigheden verworven door de nazi Bruno Grimschitz die hem verving als
directeur in 1938. Christina Schedlmayer
onderzocht dit in haar publicatie: „Die
Zeitschrift ‚Kunst dem Volk‘. Populärwissenschaftliche Kunstliteratur im
National- sozialismus und ihre Parallelen in der akademischen
Kunstgeschichtsschreibung“
Die Grimschitz was sedert 1919 al wetenschappelijk medewerker van het Belvedère.
In augustus 1938 wordt hij aangesteld als ‚kommissarischer
Leiter des Museums‘, een soort politiek nazi-commissaris dus. Hij wordt
officieel benoemd als direkteur op 28.12.1939.
Behalve het Belvedère en de Oranjerie
zal hij vanaf 1 juni 1944 het Salzburger Museum leiden waar hij samenwerkt met
de kunsthandelaar en „Ariseerder “http://de.wikipedia.org/wiki/Arisierung
Friedrich Welz die wij hoger al vermelden.
Grimschitz is
diep in de kunstroof betrokken, hoewel daar in Oostenrijk weinig is op
ingegaan, en als het gebeurde dan nog in positieve zin, om zijn verdienste op
te hemelen in de aankoop van stukken voor het Belvedère. Alleen de onderzoeker Hubertus
Czernin schetste hem als een der hoofdauteurs van het Arisch maken van de Weense kunstverzamelingen en “een
van de grootste profiteurs van de
onteigening van de Joodse kunstverzamelingen“. In zijn Gauakt werd Grimschitz als „guter NS“ beoordeeld die zijn omgeving op nationale wegen bracht en
gold als „politisch zuverlässig“. Voor
de „Hauptstelle Kulturpolitisches Archiv“
is hij een van de weinige Oostenrijkse kunsthistorici die voor de machtovername
als partijlid actief voor de partij optrad.
Het is Grimschitz
die in 1943 de Retrospektive Klimt samenstelde. Hij kocht ook onteigende werken
van Kokoschka en Schiele. Wat Alfred Stix die hem opvolgt als directeur toelaat
de verdediging op te nemen van iemand „die
zijn nazistische overtuiging al jaren had laten vallen en gelukkig die
Entartete Kunst voor het museum heeft bewaard en gekocht, wat hem zware
moeilijkheden met de partij heeft veroorzaakt“.
Maar de
getuigenis van Stix vonstond niet; Grimschitz had het toch wat te bruin
gebakken en werd toch in oktober 1945 afgezet.
Wij vinden
het spoor van Grimschitz terug in de Wall Street Journal van 2006. In november 2006 haalde Christie’s een
wereldrecord, met o.a. vier werken van Klimt die 192 miljoen $ haalden. Die Klimt’s kwamen voort uit de door
Oostenrijk aan de erfgenamen van Adele Bloch-Bauer (1881-1925) teruggegeven Klimts.
Tot 2006 waren de vijf werken in het Belvedère geweest. Het ‘portret van Adele’ was al gekocht door
de Neue Galerie van New York voor 135 miljoen $, op dat moment de hoogste prijs
ooit betaald voor een schilderij. Bruno Grimschitz had vroeger
al het portret herdoopt als de’ Goldene Adele’, om elke referentie naar
een Joodse familie weg te wassen.
In 1998
eisten de erfgenamen van Bloch-Bauer de vijf Klimts terug. Na een lang juridisch steekspel geleid door Maria Altmann, een nicht van
Adele, besliste een Oostenrijkse restitutie commissie in januari 2006 ten
voordele van de erfgenamen. Anne Marie O'Connor deed een diepgaand onderzoek naar de gouden dame
Adele.
Het is
tragisch dat Adele Bloch-Bauer een groot voorstander is geweest van de openbare
musea. In 1923, twee jaar voor haar dood, had ze per
testament de Klimts aan de Belvedère willen geven na de dood van haar man. Maar na de Anschluss in 1938 waren
die aangeslagen en haar man emigreerde naar Zwitserland waar hij stierf in
1945. Na de oorlog riep het Belvedère het testament van 1923
in om die te claimen.
Sinds 2007
is Agnes Husslein-Arco er directrice. Zij is candidate geweest voor de FPÖ van wijlen
Jörg Haider. Zij was vanaf 1981 tot 2000 bij Sotheby’s en Guggenheim actief geweest. Van
2001 tot 2003 is zij directrice geweest van het Rupertinum Salzburg waar wij al
Welz hebben ontmoet. Allemaal elementen die mij goesting geven om ook dat
personnage eens uit te pluizen, maar men moet ergens stoppen en wij geven Agnes
hier het voordeel van de twijfel…
Zij leidde
van 2003 bis 2005 de overgang van Rupertinum naar Museum der Moderne Salzburg. In
die functie leidde zij het onderzoek naar de herkomst van de collectie. Aan de
basis ervan lag opnieuw Welz, een kunsthandelaar uit Salzburg die een
bliksemcarrière maakte na 1938 en die wij hoger vermeldden; hij bradeerde de Galerij
Würthle van Wenen en legde de hand op de collectie van Rieger. Hij had
connecties met Grimschitz en de halfbroers Kajetan en Josef Mühlmann; hij kocht
ook werken in Frankrijk voor de Landesgalerie Salzburg. Getuige daarvan zijn ‚Inventarbuch der Landesgalerie Salzburg
1942-1944‘.
Gert Kerschbaumer schreef een boek over die „Meister des Verwirrens”, de meester van de verwarring, over de
kunsthandel van Welz. Volgens Kerschbaumer
waren de meeste oorlogstransacties in Parijs in het best geval half legaal. In
de oorspronkelijke inventaris van de Galerie mankeert overal bewijzen van
herkomst. Hoofdstuk 18 draagt de welsprekende titel: ‚Verstümmeltes Österreich mit falschem Etikett‘.Oostenrijk sjoemelt
met valse etiketten…
Friedrich Welz schoof met kunstwerken tussen openbaar en privébezit,
om sporen uit te wissen; hij verhinderde
ook restitutieprocedures. Bij de liquidatie van de galerij Würthle werkte hij samen met Luise Kremlacek
die vroeger had gewerkt voor de eigenares Lea Jaray. Een deel van de Riegercollectie (800 werken
waaronder 150 tekeningen van Egon Schiele) was op bevel van het "depot voor Joodse kunstbezit" bij
Würthle geplaatst, op dat moment al geleid door Welz. Kremlacek leidde Würthle
tot aan haar dood. In haar testament bepaalde zij dat haar collectie moest
geveild worden te voordele van de vereniging "kunstenaars helpen kunstenaars". Ontroerend, was het niet dat
onder de 1.991 items van de veiling o.a. twee tekeningen waren uit de
voormalige woning van Heinrich Rieger. Rudolf Leopold was recensent van de
geveilde objecten. Wij zien hier, zoals in vele andere zaken, opnieuw
voortdurend dezelfde namen opduiken.
Het andere
deel werd in bewaring gegeven bij Luigi Kasimir, bijzonder actief in het Arisch-maken
van collecties, en ook al hoger vermeld. Een deel verkocht hij verder, een
ander deel verkocht via Kunsthandlung Halm &Goldmann. Tijdens de teruggavenprocedures
verklaarden Kasimir en Welz dat de meest waardevolle werken verdwenen in de
plunderingen na de oorlog. De twee kunsthandelaars verdwenen wel een zekere
tijd als nationaalsocialisten in de gevangenis.
Wij hebben
de tribulaties van Lea Jaray en haar Wally hoger beschreven. Welz „heeft zich
niet altijd fair gedragen“, zal Lea Jaray zeggen over de teruggaveprocedure… Wally
zit dus vandaag in de Sammlung Leopold.
In 2011
ging in Wenen een internationale Symposium door: Kunst sammeln – Kunst handeln. De Historica Monika Mayer, directrice van de
documentatieafdeling van het Belvedère en medewerkster van de commissie over herkomstonderzoek,
deed er een tussenkomst waar ze aantoont hoe in 1937 nog talrijke Joodse
kunstverzamelaars, zoals Bernhard Altmann, Ferdinand Bloch-Bauer, Carl
Grünwald, Serena Lederer, Heinrich Rieger of Jenny Steiner prominenten werken
van Klimt, Schiele oder Kokoschka ter beschikking stellen voor de
tentoonstelling in de Jeu de Paume en in
de Kunsthalle in Bern. Een paar maanden later werden die collecties aangeslagen
en hun eigenaars beroofd, verdreven en vermoord.
Honderden
van die geplunderde kunstwerken zijn terechtgekomen in Oostenrijkse musea en
bleven daar door een geheime politiek van onwrikbaarheid van de kant van de
regering. Klimt en Schiele moesten het
nationaal erfgoed promoten. Denk daar maar eens aan als je in het
Belvedère of de Leopold rondloopt. Het maakt het zoveel interessanter.
De Rubens van het Kunsthistorisches Museum
Keizer Jozef II |
In 1783 worden
ook 163 contemplatieve orden ontbonden. Een ‘Comité de la Caisse de Religion’ beheert
22.000 geseculariseerde werken. Dezelfde stroman Roy koopt de crème voor de Franse
kroon. Dit is het begin van het Louvre. De Oostenrijkse vertegenwoordiger
Belgiojoso koopt zeven meesterwerken voor Jozef II (Christophe Loir, la
sécularisation des œuvres d’art dans le Brabant (1773-1842), éd. ULB, 1998). Die hangen vandaag in het
kunsthistorisch museum in Wenen.
Vele grote
kunstcollecties ter wereld gebouwd op roofkunst.
Natuurlijk
kunnen die onteigeningen door Jozef II en door Napoleon niet op dezelfde noemer
gezet worden als de naziplunderingen. Jozef II deed de mensheid een stap
vooruit gaan met zijn opheffing van de contemplatieve orden. En de
onteigeningen van adel en kerk door de Franse revolutie hebben de productiekrachten
een ontzettende boost gegeven.
Ik hoop met
deze blog de eventuele bezoekers van het Leopold museum, van de Belvedère en
van het Lentos in Linz attent te hebben gemaakt op een aspect waar de
Oostenrijkers niet te koop mee lopen: de naziplunderingen van grote Joodse kunstcollecties…
Lees ook
Over de Donauradweg
Over Wenen
http://huberthedebouw.blogspot.be/2014/11/wenen-tervuren-en-de-secession.html
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire