Hierbij
mijn leraarsnotas voor de cursus ‘Inleiding op de politieke economie’ op de
zomeruniversiteit 2012 van het IMAST. les 2 Meerwaarde
Zie ook Les 1
Waar en geld http://huberthedebouw.blogspot.be/2012/10/mijn-leraarsnotas-inleiding-op-de.html
Inleiding
W-W heeft
zin: dat is uitwisseling van gebruikswaarden. Maar W-G-W evolueert naar G-W-G.
En dat heeft geen zin als G gelijk blijft. G-W-G’ : hoe is dat mogelijk als wij
onze basishypothese aanhouden dat er equivalenten worden uitgewisseld?
De
meerwaarde kan niet voortkomen uit de ruil, want in die transacties worden
slechts equivalenten uitgewisseld. Het is in de productie dat een bijkomende
waarde geschapen wordt.
Daarvoor
moet er een waar bestaan die als eigenschap heeft meer waarde te scheppen als
nodig is voor haar (re)productie.
De
arbeidskracht als waar. Voorwaarde: scheiding met productiemiddelen. Bij de
kolonisering van Amerika vonden de kapitalisten moeilijk arbeidskrachten.
De dag verdeelt
zich in twee delen: een voor de reproductie van de arbeidskracht, en het andere
voor de meerwaarde.
De
meerwaarde is niet betaalde arbeid. Het is uitbuiting, daar waar alle waren
betaald zijn aan hun waarde. De uitbuiting is dus geen bedrog van een of andere
kapitalist. Ze is ingebakken in het systeem zelf.
Effect van
verlenging van de arbeidsdag = absolute meerwaarde
gew
|
one
|
mee
|
rwa
|
arde
|
abs
|
olu
|
te
|
effect van intensifiëren:
“Naarmate
de arbeid productiever wordt, kan de arbeidsduur verminderen, en naarmate die
korter wordt, kan de intensiteit worden opgedreven. Met de wettelijke
verkorting van de begint men de grootte van de arbeid dubbel te meten, volgens
zijn duur, en volgens zijn intensiteit. Een intenser uur van de tienurige
arbeidsdag bevat evenveel of zelfs meer arbeid, meer gebruik van levende
kracht, als het meer poreuzer uur van de twaalfurige arbeidsdag. Een uur van de
10 urendag produceert dus evenveel of meer waarde als 1,2 uur van een 12
urendag" (Marx,LC p.
296- vert.HH).
noodz.
|
arb.
|
gewone
|
meer
|
waarde
|
abso
|
lute
|
mw
|
Effect van een verhoging productiviteit
"De relatieve meerwaarde is
direct evenredig met de productiviteit van de arbeid, terwijl de waarde
omgekeerd evenredig is met deze ontwikkeling.” LC p. 238).
noodz
|
arb.
|
rel.mw
|
Het loon
als betaling voor de arbeidskracht.
De meerwaarde is uitbuiting, maar geen diefstal. Er worden
– in principe – equivalenten uitgewisseld. Illustratie aan de hand van Toneelspel
"How the Miners are Robbed" van John Wheatley (1907):
een kolenbaron en een grondeigenaar worden beschuldigd van «samenzwering tegen
een oude mijnwerker, Dick McGonnagle, en diefstal». Dit pamflet heet een grote
impact gehad voor WOI. Reflexie over loon is diefstal, Proudhon enz.
Controlevragen
1. Geef een
definitie van meerwaarde. Wat is het verschil tussen meerwaarde en
kapitalistische winst?
2. Wat zijn
de karakteristieken van een waar die zou kunnen meerwaarde scheppen? Wat is die
waar? Definitie.
3. Wat is
het verschil tussen constant en variabel kapitaal?
4. Schept
een robot meerwaarde? Waarde van de arbeid van een ploeger met een spade in
verhouding tot een boer met ploeg en tractor? Waarde van onderzoekswerk?
5. Het
eenvoudigste middel om de meerwaarde te vergroten is voor de kapitalisten het
aantal gewerkte uren op een dag te verhogen. Waarom is die oplossing beperkt?
Welke andere middelen staan ter beschikking van de kapitalisten om de
meerwaarde te verhogen?
6. Wat is het verschil tussen een verhoging van
de productiviteit van de arbeid en de intensifiëring? Geef van elk een
voorbeeld.
7. De
kapitalisten hebben een ongebreidelde verbeelding om meer geld te winnen. Welke
invloed hebben volgende factoren op waarde en meerwaarde?
Robotisering.
Productiever arbeiden.
Intenser
arbeiden.
loonsvermindering
Onderaanneming.
Werkloosheid
Ontmanteling
van de sociale zekerheid.
prijsverhogingen.
8. Wat is
het loon? Waarom lijkt het loon de natuurlijke prijs van de arbeid?
9. Waarom
willen de Belgische kapitalisten zo sterk de patronale bijdragen aan de sociale
zekerheid verminderen? Wat verandert dat aan de uitbuitingsgraad?
10. Wat is
het verschil tussen nominaal en reëel loon? Welk van de twee is het
belangrijkste voor de arbeider? Geef een voorbeeld hoe het nominaal loon kan
verhogen en het reëel loon verminderen.
11. Welk
belang heeft een kapitalist bij het invoeren van de onderaanneming? En van
deeltijdse arbeid?
12. Een
miljoen mensen hebben geen vaste job in België. Waarom dringt het patronaat er
dan zo op aan de loopbanen te verlengen ?
Loon
nieuwe loonvormen - functieloon
en competentieloon; flexibel loon en resultaatsgebonden loon.
De nieuwe organisatievormen op
basis van uittreksels van "De Tijd":
222 nieuwe productiemethodes (Taylorisme et Toyotisme)
223 Nieuwe technologie en nieuwe organisatievormen
224 Nieuwe productiesystemen
225 de flexibele arbeider
233 het einde van het taylorisme?
234 Doorbraak naar zelfbeheer
236 positieve flexibiliteit en kwaliteitszorg
Open Discussie
Attac: De wereld is geen
koopwaar – arbeid mag het niet opnieuw worden.
10
Stellingen – 7/03/04 Stelling 5 – Deze grote liberale transformatie van de
samenleving gaat gepaard met een vermarkting van alle maatschappelijke sferen.
Niet het minst treft deze ook de loonarbeid. In Europa, net zoals elders ter
wereld, zien we hoe loonarbeid opnieuw een koopwaar aan het worden is. Wij
bedoelen hiermee dat loonarbeid steeds minder samenvalt met een degelijk
bezoldigde activiteit, voldoende om goed van te leven.
MS56 Nico Hirtt Hoe het onderwijs de speelbal wordt
van de vrije markt
dualisering
van de arbeidsmarkt en dualisering van het onderwijs
In de
West-Europese landen evolueerden de openbare uitgaven voor onderwijs van
ongeveer 3% van het bruto binnenlands product (BBP) in de jaren ’50 naar soms
7%, zoals in België op het einde van de jaren ’70. In België is het aantal
jongeren van 16-17 jaar dat onderwijs volgt tussen 1956 en 1978 verdubbeld: van
42% naar 81%.
In deze
periode had het patronaat het in zijn discours over opvoeding vooral over
aantallen. Het aantal afgestudeerden in de verschillende studierichtingen moest
beter aangepast worden aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Kwalitatieve
aspecten in verband met de aanpassing van het onderwijs aan de economie bleven
van minder belang.
De ‘nieuwe
economie’ vereist een indrukwekkende stijging van het aantal specialisten voor
het beheer van de netwerken. Het betreft hier echter maar het topje van de
ijsberg. Men heeft het immers veel minder vaak over het andere aspect van deze
evolutie: de nog veel grotere vraag naar laaggekwalificeerde jobs.
Tien jaar
geleden had het rapport FAST II in de Verenigde Staten al aangetoond dat men in
de toptien van de meest gevraagde jobs die van schoonmaker vond, gevolgd door
familiaal helper, verkoper, kassier en kelner. De enige job met technologische
aspecten, die van monteur, vond men op de twintigste en laatste plaats.
Van de 30
jobs waarvoor deze studie de sterkste nominale groei voorziet zullen er 16 zijn van het type ‘short term on
the job training’: verkoper, toezichter, sanitair helper, onthaalhostess,
onderhoudsagent, vrachtwagenchauffeur. Tussen nu en 2008 voorziet men in de
Verenigde Staten 20 miljoen nieuwe jobs: 7,6 miljoen daarvan zullen er van dat
soort zijn, tegenover 4,2 miljoen voor ‘bachelors’. De dualisering van de
arbeidsmarkt moet zich wel weerspiegelen in een parallelle dualisering van het
onderwijs. Als 50 tot 60% van de gecreëerde jobs maar weinig gekwalificeerde
arbeidskracht vereisen, is het economisch niet rendabel van een beleid te
voeren van massificatie van het onderwijs. Ter gelegenheid van de Elfde
Conferentie van de European Association for International Education in
Maastricht, op 3 december 1999 (Visions of a European Future: Bologna and
Beyond), hebben experten onderstreept dat de geïndustrialiseerde landen
"in een fase van post-massificatie gekomen" zijn. De verklaring van
Bologna beveelt aan dat de eerste cyclus aan de universiteit uitmondt op het
behalen van een diploma dat op de Europese markt onmiddellijk bruikbaar is. Het
gaat erom, zoals de Raad van Europa als aanbeveling formuleerde tijdens haar
bijeenkomst in Amsterdam in 1997, "van prioriteit te geven aan de
ontwikkeling van sociale en beroepsvaardigheden die een betere aanpassing
mogelijk maken van de werkers aan de evoluties van de arbeidsmarkt".
Henri Houben: Het nieuwe
hoofddoel van de Europese Unie: de Lissabon strategie. (MS 65 de Europese Unie en de
Lissabon strategie)
1. Een verhoging van de
arbeidsparticipatie tot 70% in 2010
‘De Europese Raad is van mening dat het
globale doel van die maatregelen moet zijn, de arbeidsparticipatie, die op
basis van de beschikbare statistieken momenteel gemiddeld 61% bedraagt, voor
2010 zo dicht mogelijk bij 70% te brengen en de arbeidsparticipatie van
vrouwen, die momenteel 51% bedraagt, voor 2010 tot méér dan 60% te verhogen’.
De arbeidsparticipatie is de verhouding tussen de werkelijk actieve bevolking
op de arbeidsmarkt en het geheel van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. Ze
voegen er ook nog het objectief van 50% aan toe voor ‘oudere’ werknemers,
d.w.z. werknemers tussen 55 en 64 jaar oud.
De hoogte
van de arbeidsparticipatie is de belangrijkste concrete beschikking van de
Lissabon-strategie.
Slechts
twee maatregelen kunnen tot een concrete verhoging van de arbeidsparticipatie
leiden:
1. De
werklozen en inactieven terug aan het werk zetten.
2. De
loopbaan van de actieve bevolking verlengen. Anders gezegd: de pensioenleeftijd
optrekken en vroegtijdige pensionering verhinderen. Op de Europese top van
Barcelona in maart 2002 werd trouwens beslist de effectieve pensioenleeftijd in
alle lidstaten met vijf jaar te verhogen.
2. Een verlaging van de loonkost en dus een hervorming
van de sociale zekerheid
De
loonkosten moeten naar beneden: er moeten maatregelen komen om ‘de
belastingdruk op arbeid te verlichten‘. Maar als er minder geld binnenkomt in
de kas van de sociale zekerheid, moet ervoor gezorgd worden dat deze de
gevraagde prestaties toch kan financieren. Vandaar het idee voor de hervorming
van de sociale zekerheid. Volgens de logica van de Europese leiders moeten er
meer banen komen. Dit zal gedeeltelijk toelaten het stijgend aantal pensioengerechtigde
werknemers te betalen. Ook bevordert de Unie de oprichting van
privé-pensioenfondsen. Wie een hoger pensioen wil, moet maar aan
privé-pensioensparen doen.
De Europese
autoriteiten willen de arbeidsmarkt omvormen om deze bedrijven te ontwikkelen en
hun concurrentiekracht ten aanzien van de Amerikaanse en Aziatische rivalen op
te drijven. De Commissie stelt dat het erom gaat ‘de organisatie van het werk
te moderniseren door middel van maatregelen zoals het invoeren van soepele
werktijden en werkroosters gebaseerd op jaarbasis, het vergemakkelijken van
deeltijds werk en het heronderzoeken van de wetgeving die de tewerkstelling te
strak beschermt en overdreven hoge afdankingsvergoedingen oplegt’.
3. Lissabon is de (economische) oorlogsverklaring van
Europa aan de Verenigde Staten en de toepassing van het Amerikaans model in
Europa
De Commissie beklaagt er zich over dat de arbeidsproductiviteit terrein
verliest van de Verenigde Staten: ‘ons BBP per hoofd ligt bij 72% van dat van
onze Amerikaanse partner.’
Tabel 1. Evolutie van het BBP per inwoner in
vergelijking met de Verenigde Staten 1950-1998 (vs=100)
|
||||||
1950
|
1960
|
1970
|
1980
|
1990
|
1998
|
|
Verenigde Staten
|
100,0
|
100,0
|
100,0
|
100,0
|
100,0
|
100,0
|
Europese Unie
|
47,2
|
60,4
|
67,8
|
70,6
|
68,3
|
65,1
|
Japan
|
20,1
|
35,2
|
64,6
|
72,3
|
80,9
|
74,7
|
De sociale voorwaarden in de Verenigde Staten zijn zeer ongunstig voor
de werkers. Als gevolg daarvan zijn er een heleboel uiterst slecht betaalde
banen. Mensen met zo’n baan worden de ‘werkende armen’ genoemd. Volgens
officiële gegevens tellen de Verenigde Staten ongeveer 35 miljoen ‘armen’. Maar
er zijn ook 6,8 miljoen werkers die meer dan 26 weken per jaar werken en minder
verdienen dan dat bedrag. Past dit niet perfect in de logica van Lissabon die
vooral banen wil creëren in de dienstensector en de kleine ondernemingen? De
Europese autoriteiten nemen de essentie van het Amerikaans model over.
De flexibiliteit van de arbeidskrachten
Volgens de Europese statistieken zijn er tussen 1991 en 2002 netto 11 miljoen nieuwe banen bijgekomen. Daarvan waren 80% halftijdse banen en dus slechts 20% voltijds. In België, Zweden en Duitsland is er een netto vernietiging van voltijdse banen geweest. Anders gezegd: het netto aantal geschapen banen is halftijds. De tabel hieronder toont nog een ander facet van deze flexibiliteit: de percentages van de werkers met een zogezegd ‘atypische’ baan.
Volgens de Europese statistieken zijn er tussen 1991 en 2002 netto 11 miljoen nieuwe banen bijgekomen. Daarvan waren 80% halftijdse banen en dus slechts 20% voltijds. In België, Zweden en Duitsland is er een netto vernietiging van voltijdse banen geweest. Anders gezegd: het netto aantal geschapen banen is halftijds. De tabel hieronder toont nog een ander facet van deze flexibiliteit: de percentages van de werkers met een zogezegd ‘atypische’ baan.
Tabel 5. Deel van de ondervraagde personen
met een flexibele baan 1992-2001 (in %)
|
||||
Werkt gewoonlijk
|
1992
|
1999
|
2000
|
2001
|
in %
|
Euro 12
|
Euro 15
|
Euro 15
|
Euro 15
|
Ploegarbeid
|
9,7
|
11,7
|
12,7
|
17,1
|
Avondwerk
|
10,2
|
17,2
|
18,0
|
18,2
|
Nachtwerk
|
5,1
|
7,0
|
7,6
|
7,1
|
Ploegenarbeid gaat van 10% in 1992 naar 17% in
2001. Avondwerk van 10% in 1992 naar 18% in 2001. Nachtwerk van 5% in 1992 naar
7% in 2001. Ook tijdelijk werk komt veelvuldig voor: ‘De interimkantoren
stellen elke dag gemiddeld twee miljoen mensen te werk. Op basis van de
Europese statistieken schatten we dat twee derden van de netto gecreëerde banen
een tijdelijk karakter hadden’.
de arbeidskracht een waar onder het socialisme?
de arbeidskracht een waar onder het socialisme?
Xue Muqiao,
een economist die de economische hervormingen in China heeft voorbereid, zegt:
"vroeger hebben een aantal economisten gedaan alsof de omvorming van de
productiemiddelen volstond opdat direct de individuele eigendom van de
arbeidskracht zou verdwijnen. Bepaalde kameraden vinden zelfs dat een
individuele partiële eigendom van de arbeidskracht erkennen er noodzakelijk op
neerkomt de arbeidskracht als een waar te beschouwen." (Xue Muqiao, Problemes economiques du
socialisme en Chine; Economica, Paris ,1982)
POL
DE VOS: Hoe gezond is de Europese gezondheidspolitiek?
(uit: MS 58
Globalisering en gezondheidszorg Europees’ en ‘Amerikaans’model)
De Europese
gezondheidszorgsystemen ontwikkelden zich in tegenstelling tot ‘het Amerikaans
model’. De Europese burgerij werd na de Tweede Wereldoorlog tot grote
toegevingen gedwongen door het prestige van de communisten. In de Verenigde
Staten is de sociale bescherming steeds uiterst beperkt gebleven. Ondanks het
feit dat de Amerikanen enorme budgetten besteden aan gezondheidszorg (13% van
hun Bruto Binnenlands Product - BBP) bestaat er een schreeuwende ongelijkheid,
met commerciële overconsumptie voor een beperkte groep en chronische tekorten
aan middelen en kwaliteit van gezondheidszorg voor grote groepen aan de andere
kant van de sociale barrière. Daardoor doen de Verenigde Staten op zowat alle
gezondheidsindicatoren onder voor Europa.
Binnen de
Europese Unie variëren de totale (= openbare + privé) uitgaven voor
gezondheidszorg sterk: in 1998 bijvoorbeeld van 7,0% van het BBP in Spanje tot
10,5% in Duitsland. De Verenigde Staten halen zelfs 13,1%. Ook voor de openbare
uitgaven geldt een grote variatie: van 4,7% van het BBP in Griekenland en 5,3%
in Finland tot 7,8% in Duitsland.
De uitbouw
van de sociale zekerheid na de Tweede Wereldoorlog toont aan dat het feit of er
al dan niet geld beschikbaar is voor sociale zekerheid in de eerste plaats een
politieke keuze is, met andere woorden een resultaat van politieke
krachtsverhoudingen. De kwestie is niet in de eerste plaats wat een regering
kan betalen, maar vooral wat ze wil betalen voor de sociale zekerheid van haar
inwoners. Of correcter gesteld in een kapitalistische maatschappij: waartoe ze
gedwongen wordt door de georganiseerde arbeidersklasse.
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire