lundi 29 octobre 2012

Mijn leraarsnotas ‘Inleiding op de politieke economie’ zomeruniversiteit 2012 IMAST les 2 Meerwaarde


Hierbij mijn leraarsnotas voor de cursus ‘Inleiding op de politieke economie’ op de zomeruniversiteit 2012 van het IMAST. les 2 Meerwaarde

Inleiding
W-W heeft zin: dat is uitwisseling van gebruikswaarden. Maar W-G-W evolueert naar G-W-G. En dat heeft geen zin als G gelijk blijft. G-W-G’ : hoe is dat mogelijk als wij onze basishypothese aanhouden dat er equivalenten worden uitgewisseld?
De meerwaarde kan niet voortkomen uit de ruil, want in die transacties worden slechts equivalenten uitgewisseld. Het is in de productie dat een bijkomende waarde geschapen wordt.
Daarvoor moet er een waar bestaan die als eigenschap heeft meer waarde te scheppen als nodig is voor haar (re)productie.
De arbeidskracht als waar. Voorwaarde: scheiding met productiemiddelen. Bij de kolonisering van Amerika vonden de kapitalisten moeilijk arbeidskrachten.
De dag verdeelt zich in twee delen: een voor de reproductie van de arbeidskracht, en het andere voor de meerwaarde.
De meerwaarde is niet betaalde arbeid. Het is uitbuiting, daar waar alle waren betaald zijn aan hun waarde. De uitbuiting is dus geen bedrog van een of andere kapitalist. Ze is ingebakken in het systeem zelf.
Effect van verlenging van de arbeidsdag = absolute meerwaarde



gew
one
mee
rwa
arde
abs
olu
te
effect van intensifiëren:
“Naarmate de arbeid productiever wordt, kan de arbeidsduur verminderen, en naarmate die korter wordt, kan de intensiteit worden opgedreven. Met de wettelijke verkorting van de begint men de grootte van de arbeid dubbel te meten, volgens zijn duur, en volgens zijn intensiteit. Een intenser uur van de tienurige arbeidsdag bevat evenveel of zelfs meer arbeid, meer gebruik van levende kracht, als het meer poreuzer uur van de twaalfurige arbeidsdag. Een uur van de 10 urendag produceert dus evenveel of meer waarde als 1,2 uur van een 12 urendag" (Marx,LC p. 296- vert.HH).

noodz.
arb.
gewone
meer
waarde
abso
lute
mw
Effect van een verhoging productiviteit
"De relatieve meerwaarde is direct evenredig met de productiviteit van de arbeid, terwijl de waarde omgekeerd evenredig is met deze ontwikkeling.” LC p. 238).
noodz
arb.
rel.mw





Het loon als betaling voor de arbeidskracht.

De meerwaarde is uitbuiting, maar geen diefstal. Er worden – in principe – equivalenten uitgewisseld. Illustratie aan de hand van Toneelspel "How the Miners are Robbed" van John Wheatley  (1907): een kolenbaron en een grondeigenaar worden beschuldigd van «samenzwering tegen een oude mijnwerker, Dick McGonnagle, en diefstal». Dit pamflet heet een grote impact gehad voor WOI. Reflexie over loon is diefstal,  Proudhon enz.

Controlevragen

1. Geef een definitie van meerwaarde. Wat is het verschil tussen meerwaarde en kapitalistische winst?
2. Wat zijn de karakteristieken van een waar die zou kunnen meerwaarde scheppen? Wat is die waar? Definitie.
3. Wat is het verschil tussen constant en variabel kapitaal?
4. Schept een robot meerwaarde? Waarde van de arbeid van een ploeger met een spade in verhouding tot een boer met ploeg en tractor? Waarde van onderzoekswerk?
5. Het eenvoudigste middel om de meerwaarde te vergroten is voor de kapitalisten het aantal gewerkte uren op een dag te verhogen. Waarom is die oplossing beperkt? Welke andere middelen staan ter beschikking van de kapitalisten om de meerwaarde te verhogen?
6.  Wat is het verschil tussen een verhoging van de productiviteit van de arbeid en de intensifiëring? Geef van elk een voorbeeld.
7. De kapitalisten hebben een ongebreidelde verbeelding om meer geld te winnen. Welke invloed hebben volgende factoren op waarde en meerwaarde?
Robotisering. Productiever arbeiden.
Intenser arbeiden.
loonsvermindering
Onderaanneming.
Werkloosheid
Ontmanteling van de sociale zekerheid.
prijsverhogingen.
8. Wat is het loon? Waarom lijkt het loon de natuurlijke prijs van de arbeid?
9. Waarom willen de Belgische kapitalisten zo sterk de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid verminderen? Wat verandert dat aan de uitbuitingsgraad?
10. Wat is het verschil tussen nominaal en reëel loon? Welk van de twee is het belangrijkste voor de arbeider? Geef een voorbeeld hoe het nominaal loon kan verhogen en het reëel loon verminderen.
11. Welk belang heeft een kapitalist bij het invoeren van de onderaanneming? En van deeltijdse arbeid?
12. Een miljoen mensen hebben geen vaste job in België. Waarom dringt het patronaat er dan zo op aan de loopbanen te verlengen ? 

Loon
nieuwe loonvormen - functieloon en competentieloon; flexibel loon en resultaatsgebonden loon.
De nieuwe organisatievormen op basis van uittreksels van "De Tijd":
222 nieuwe productiemethodes (Taylorisme et Toyotisme)
223 Nieuwe technologie en nieuwe organisatievormen
224 Nieuwe productiesystemen
225 de flexibele arbeider
233 het einde van het taylorisme?
234 Doorbraak naar zelfbeheer
236 positieve flexibiliteit en kwaliteitszorg

Open Discussie

Attac: De wereld is geen koopwaar – arbeid mag het niet opnieuw worden.

10 Stellingen – 7/03/04 Stelling 5 – Deze grote liberale transformatie van de samenleving gaat gepaard met een vermarkting van alle maatschappelijke sferen. Niet het minst treft deze ook de loonarbeid. In Europa, net zoals elders ter wereld, zien we hoe loonarbeid opnieuw een koopwaar aan het worden is. Wij bedoelen hiermee dat loonarbeid steeds minder samenvalt met een degelijk bezoldigde activiteit, voldoende om goed van te leven.

MS56 Nico Hirtt Hoe het onderwijs de speelbal wordt van de vrije markt  

dualisering van de arbeidsmarkt en dualisering van het onderwijs

In de West-Europese landen evolueerden de openbare uitgaven voor onderwijs van ongeveer 3% van het bruto binnenlands product (BBP) in de jaren ’50 naar soms 7%, zoals in België op het einde van de jaren ’70. In België is het aantal jongeren van 16-17 jaar dat onderwijs volgt tussen 1956 en 1978 verdubbeld: van 42% naar 81%.
In deze periode had het patronaat het in zijn discours over opvoeding vooral over aantallen. Het aantal afgestudeerden in de verschillende studierichtingen moest beter aangepast worden aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Kwalitatieve aspecten in verband met de aanpassing van het onderwijs aan de economie bleven van minder belang.

De ‘nieuwe economie’ vereist een indrukwekkende stijging van het aantal specialisten voor het beheer van de netwerken. Het betreft hier echter maar het topje van de ijsberg. Men heeft het immers veel minder vaak over het andere aspect van deze evolutie: de nog veel grotere vraag naar laaggekwalificeerde jobs.
Tien jaar geleden had het rapport FAST II in de Verenigde Staten al aangetoond dat men in de toptien van de meest gevraagde jobs die van schoonmaker vond, gevolgd door familiaal helper, verkoper, kassier en kelner. De enige job met technologische aspecten, die van monteur, vond men op de twintigste en laatste plaats.
Van de 30 jobs waarvoor deze studie de sterkste nominale groei voorziet  zullen er 16 zijn van het type ‘short term on the job training’: verkoper, toezichter, sanitair helper, onthaalhostess, onderhoudsagent, vrachtwagenchauffeur. Tussen nu en 2008 voorziet men in de Verenigde Staten 20 miljoen nieuwe jobs: 7,6 miljoen daarvan zullen er van dat soort zijn, tegenover 4,2 miljoen voor ‘bachelors’. De dualisering van de arbeidsmarkt moet zich wel weerspiegelen in een parallelle dualisering van het onderwijs. Als 50 tot 60% van de gecreëerde jobs maar weinig gekwalificeerde arbeidskracht vereisen, is het economisch niet rendabel van een beleid te voeren van massificatie van het onderwijs. Ter gelegenheid van de Elfde Conferentie van de European Association for International Education in Maastricht, op 3 december 1999 (Visions of a European Future: Bologna and Beyond), hebben experten onderstreept dat de geïndustrialiseerde landen "in een fase van post-massificatie gekomen" zijn. De verklaring van Bologna beveelt aan dat de eerste cyclus aan de universiteit uitmondt op het behalen van een diploma dat op de Europese markt onmiddellijk bruikbaar is. Het gaat erom, zoals de Raad van Europa als aanbeveling formuleerde tijdens haar bijeenkomst in Amsterdam in 1997, "van prioriteit te geven aan de ontwikkeling van sociale en beroepsvaardigheden die een betere aanpassing mogelijk maken van de werkers aan de evoluties van de arbeidsmarkt".

Henri Houben: Het nieuwe hoofddoel van de Europese Unie: de Lissabon strategie. (MS 65 de Europese Unie en de Lissabon strategie)

1. Een verhoging van de arbeidsparticipatie tot 70% in 2010

 ‘De Europese Raad is van mening dat het globale doel van die maatregelen moet zijn, de arbeidsparticipatie, die op basis van de beschikbare statistieken momenteel gemiddeld 61% bedraagt, voor 2010 zo dicht mogelijk bij 70% te brengen en de arbeidsparticipatie van vrouwen, die momenteel 51% bedraagt, voor 2010 tot méér dan 60% te verhogen’. De arbeidsparticipatie is de verhouding tussen de werkelijk actieve bevolking op de arbeidsmarkt en het geheel van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. Ze voegen er ook nog het objectief van 50% aan toe voor ‘oudere’ werknemers, d.w.z. werknemers tussen 55 en 64 jaar oud.
De hoogte van de arbeidsparticipatie is de belangrijkste concrete beschikking van de Lissabon-strategie.
Slechts twee maatregelen kunnen tot een concrete verhoging van de arbeidsparticipatie leiden:
1. De werklozen en inactieven terug aan het werk zetten.
2. De loopbaan van de actieve bevolking verlengen. Anders gezegd: de pensioenleeftijd optrekken en vroegtijdige pensionering verhinderen. Op de Europese top van Barcelona in maart 2002 werd trouwens beslist de effectieve pensioenleeftijd in alle lidstaten met vijf jaar te verhogen.

2. Een verlaging van de loonkost en dus een hervorming van de sociale zekerheid

De loonkosten moeten naar beneden: er moeten maatregelen komen om ‘de belastingdruk op arbeid te verlichten‘. Maar als er minder geld binnenkomt in de kas van de sociale zekerheid, moet ervoor gezorgd worden dat deze de gevraagde prestaties toch kan financieren. Vandaar het idee voor de hervorming van de sociale zekerheid. Volgens de logica van de Europese leiders moeten er meer banen komen. Dit zal gedeeltelijk toelaten het stijgend aantal pensioengerechtigde werknemers te betalen. Ook bevordert de Unie de oprichting van privé-pensioenfondsen. Wie een hoger pensioen wil, moet maar aan privé-pensioensparen doen.
De Europese autoriteiten willen de arbeidsmarkt omvormen om deze bedrijven te ontwikkelen en hun concurrentiekracht ten aanzien van de Amerikaanse en Aziatische rivalen op te drijven. De Commissie stelt dat het erom gaat ‘de organisatie van het werk te moderniseren door middel van maatregelen zoals het invoeren van soepele werktijden en werkroosters gebaseerd op jaarbasis, het vergemakkelijken van deeltijds werk en het heronderzoeken van de wetgeving die de tewerkstelling te strak beschermt en overdreven hoge afdankingsvergoedingen oplegt’.

3. Lissabon is de (economische) oorlogsverklaring van Europa aan de Verenigde Staten en de toepassing van het Amerikaans model in Europa

De Commissie beklaagt er zich over dat de arbeidsproductiviteit terrein verliest van de Verenigde Staten: ‘ons BBP per hoofd ligt bij 72% van dat van onze Amerikaanse partner.’
Tabel 1. Evolutie van het BBP per inwoner in vergelijking met de Verenigde Staten 1950-1998 (vs=100)

1950
1960
1970
1980
1990
1998
Verenigde Staten
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Europese Unie
47,2
60,4
67,8
70,6
68,3
65,1
Japan
20,1
35,2
64,6
72,3
80,9
74,7
De sociale voorwaarden in de Verenigde Staten zijn zeer ongunstig voor de werkers. Als gevolg daarvan zijn er een heleboel uiterst slecht betaalde banen. Mensen met zo’n baan worden de ‘werkende armen’ genoemd. Volgens officiële gegevens tellen de Verenigde Staten ongeveer 35 miljoen ‘armen’. Maar er zijn ook 6,8 miljoen werkers die meer dan 26 weken per jaar werken en minder verdienen dan dat bedrag. Past dit niet perfect in de logica van Lissabon die vooral banen wil creëren in de dienstensector en de kleine ondernemingen? De Europese autoriteiten nemen de essentie van het Amerikaans model over.
De flexibiliteit van de arbeidskrachten
Volgens de Europese statistieken zijn er tussen 1991 en 2002 netto 11 miljoen nieuwe banen bijgekomen. Daarvan waren 80% halftijdse banen en dus slechts 20% voltijds. In België, Zweden en Duitsland is er een netto vernietiging van voltijdse banen geweest. Anders gezegd: het netto aantal geschapen banen is halftijds. De tabel hieronder toont nog een ander facet van deze flexibiliteit: de percentages van de werkers met een zogezegd ‘atypische’ baan.
Tabel 5. Deel van de ondervraagde personen met een flexibele baan 1992-2001 (in %)
Werkt gewoonlijk
1992
1999
2000
2001
in %
Euro 12
Euro 15
Euro 15
Euro 15
Ploegarbeid
9,7
11,7
12,7
17,1
Avondwerk
10,2
17,2
18,0
18,2
Nachtwerk
5,1
7,0
7,6
7,1
Ploegenarbeid gaat van 10% in 1992 naar 17% in 2001. Avondwerk van 10% in 1992 naar 18% in 2001. Nachtwerk van 5% in 1992 naar 7% in 2001. Ook tijdelijk werk komt veelvuldig voor: ‘De interimkantoren stellen elke dag gemiddeld twee miljoen mensen te werk. Op basis van de Europese statistieken schatten we dat twee derden van de netto gecreëerde banen een tijdelijk karakter hadden’.
de arbeidskracht een waar onder het socialisme?
Xue Muqiao, een economist die de economische hervormingen in China heeft voorbereid, zegt: "vroeger hebben een aantal economisten gedaan alsof de omvorming van de productiemiddelen volstond opdat direct de individuele eigendom van de arbeidskracht zou verdwijnen. Bepaalde kameraden vinden zelfs dat een individuele partiële eigendom van de arbeidskracht erkennen er noodzakelijk op neerkomt de arbeidskracht als een waar te beschouwen." (Xue Muqiao, Problemes economiques du socialisme en Chine; Economica, Paris ,1982)

POL DE VOS: Hoe gezond is de Europese gezondheidspolitiek?

(uit: MS 58 Globalisering en gezondheidszorg Europees’ en ‘Amerikaans’model)

De Europese gezondheidszorgsystemen ontwikkelden zich in tegenstelling tot ‘het Amerikaans model’. De Europese burgerij werd na de Tweede Wereldoorlog tot grote toegevingen gedwongen door het prestige van de communisten. In de Verenigde Staten is de sociale bescherming steeds uiterst beperkt gebleven. Ondanks het feit dat de Amerikanen enorme budgetten besteden aan gezondheidszorg (13% van hun Bruto Binnenlands Product - BBP) bestaat er een schreeuwende ongelijkheid, met commerciële overconsumptie voor een beperkte groep en chronische tekorten aan middelen en kwaliteit van gezondheidszorg voor grote groepen aan de andere kant van de sociale barrière. Daardoor doen de Verenigde Staten op zowat alle gezondheidsindicatoren onder voor Europa.
Binnen de Europese Unie variëren de totale (= openbare + privé) uitgaven voor gezondheidszorg sterk: in 1998 bijvoorbeeld van 7,0% van het BBP in Spanje tot 10,5% in Duitsland. De Verenigde Staten halen zelfs 13,1%. Ook voor de openbare uitgaven geldt een grote variatie: van 4,7% van het BBP in Griekenland en 5,3% in Finland tot 7,8% in Duitsland.
De uitbouw van de sociale zekerheid na de Tweede Wereldoorlog toont aan dat het feit of er al dan niet geld beschikbaar is voor sociale zekerheid in de eerste plaats een politieke keuze is, met andere woorden een resultaat van politieke krachtsverhoudingen. De kwestie is niet in de eerste plaats wat een regering kan betalen, maar vooral wat ze wil betalen voor de sociale zekerheid van haar inwoners. Of correcter gesteld in een kapitalistische maatschappij: waartoe ze gedwongen wordt door de georganiseerde arbeidersklasse.

Aucun commentaire: