Zie ook
les 3 De
omvorming van meerwaarde in winst en egalisatie van de winstvoet. http://huberthedebouw.blogspot.be/2012/10/les-3-meerwaarde-en-egalisatie-van-de.html
les 2
meerwaarde http://huberthedebouw.blogspot.be/2012/10/mijn-leraarsnotas-inleiding-op-de_29.html
basisschemas
Wij hebben
al kennis gemaakt met het algemeen schema van het kapitaal
Ak
G
.......... P ......... W’ - G’
Pm
(Ak= arbeidskracht; Pm=productiemiddelen)
Tot hiertoe hebben wij ons nog niet afgevraagd hoe al die waren, die in
steeds grotere hoeveelheden worden geproduceerd, verkocht worden. Vandaag gaan
wij dat probleem aanpakken.
Wij gaan beginnen met de analyse van een situatie van eenvoudige
reproductie. Dit is slechts een pedagogische vereenvoudiging: het kapitalisme
is per definitie accumulatie.
eenvoudige reproductie
ìAk Þindiv consumptie arb. ⇗indiv.consumptie.kap ì Ak
G í
.......... P ......... W’ - G’ .... G í
........ P ......... W’ - G’
îPm îPm
Wij hebben twee grote afzetmarkten: de
productieve consumptie (de vraag van de kapitalisten naar productiemiddelen) en
de individuele consumptie (waar wij de consumptie van de arbeidersklasse moeten
onderscheiden van de consumptie van de kapitalisten). Een boer die zijn land
verliest waarop hij bijv. 90% van zijn levensbehoeften produceerde, en zijn
arbeidskracht moet verkopen, schept dus een afzetmarkt voor het kapitalisme:
hij moet nu al zijn levensmiddelen kopen.
uitgebreide
reproductie
ìAk Þ ind.cons.arb. indiv.c.cap. ìAk’ C.indiv.cap
G í
.......... P ......... W’ - G’... G’’ í
.... P’ ..... W’’ - G’’
îPm accumul. îPm’ accumul.
Tot nu toe
hadden wij het altijd over een individueel kapitaal, over de beweging van een
fractie van het maatschappelijk kapitaal. Wij hebben verondersteld dat dat
individueel kapitaal vond wat het nodig had om verder te doen. “Maar nochtans
zijn de cycli van de individuele kapitalen vervlochten, ze hangen van elkaar af
en het is juist die vervlechting die de beweging uitmaakt van het geheel van
het maatschappelijk kapitaal " (Marx, HK).
Concentratie
van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal door accumulatie van meerwaarde die binnen het
bedrijf geschapen werd. Centralisatie van het kapitaal is de toename van de omvang van het kapitaal
door de vereniging van meerdere kapitalen tot een groter kapitaal. Vereniging
van vele kapitalen tot een kapitaal vindt ook plaats bij het tot stand
brengen van
naamloze vennootschappen enzovoort (LPE p178).
Het
industriële reserveleger.
Naarmate de
techniek zich ontwikkelt, vermindert het variabele deel van het kapitaal
relatief, in verhouding tot het constante kapitaal. Een deel van de
arbeidersbevolking blijkt ‘overtollig’, vormt de zogenaamde relatieve
overbevolking (relatief omdat dit deel van de arbeidskrachten slechts overbodig
wordt in vergelijking met de behoeften van de accumulatie van het kapitaal). Er
zijn de volgende grondvormen van relatieve overbevolking te onderscheiden:
De vlottende overbevolking wordt gevormd door de arbeiders die
bij inkrimping
van de
productie, invoering van nieuwe machines en sluiting van het bedrijf voor
een
bepaalde tijd hun werk verliezen. Bij uitbreiding van de productie vindt een
deel van
deze werklozen weer werk.
De latente
overbevolking wordt gevormd door de met de ondergang bedreigde
kleine
producenten, vooral de arme boeren en landarbeiders.
De
stagnerende overbevolking wordt gevormd door de grote groepen mensen die
onregelmatig werk hebben en aanzienlijk
minder dan het gemiddelde loon ontvangen (HPE p.179).
De
algemene wet van de kapitalistische accumulatie. De relatieve en
absolute
verarming van het proletariaat. De ontwikkeling van het kapitalisme leidt ertoe dat met de accumulatie
van het kapitaal op de ene pool van de burgerlijke maatschappij geweldige
rijkdommen geconcentreerd worden, en luxe en parasitisme, verspilling en
ledigheid van de uitbuiterklassen toenemen; op de andere pool van de
maatschappij wordt de uitbuiting van het proletariaat steeds meer verscherpt, groeien
werkloosheid en ellende van hen die door hun arbeid alle rijkdom voortbrengen.
‘Hoe groter
de maatschappelijke rijkdom, het functionerende kapitaal, de omvang en energie van zijn groei, dus ook de
absolute grootte van het proletariaat en de productiviteit van zijn arbeid, des
te groter het industriële reserveleger…
De relatieve grootte van het industriële reserveleger groeit dus met de macht van de rijkdom. Hoe groter echter dit
reserveleger is in verhouding tot het
actieve arbeidersleger, des te massaler de geconsolideerde overbevolking,
waarvan de
ellende omgekeerd evenredig is met hun arbeidsleed.... Dit is de absolute algemene wet van de kapitalistische
accumulatie.’
De
relatieve verarming van het proletariaat bestaat eruit dat in de burgerlijke
maatschappij het aandeel van de arbeidersklasse in de totale som van het nationale inkomen voortdurend afneemt, terwijl
het aandeel van de uitbuiterklassen voortdurend groeit.
De absolute
verarming van het proletariaat betekent een directe daling van de
levensstandaard.
Hoofdstuk 10 Kringloop en
omslag van het kapitaal
De
kapitalistische productie is onafscheidelijk verbonden met de circulatie. Kringloop
van het kapitaal noemt men de voortdurende verandering van kapitaal van de ene vorm in de andere, een
beweging in drie fazen. De eerste en derde fase behoren tot de circulatiesfeer,
het tweede tot de productiesfeer. De drie fazen van de kringloop van het
kapitaal komen overeen met de drie vormen
van het industriële kapitaal: 1. geldkapitaal, 2. productief kapitaal en 3. warenkapitaal.
Ieder
kapitaal doorloopt tegelijkertijd die drie fazen. Terwijl een van de delen geldkapitaal voorstelt dat in productief
kapitaal veranderd wordt, is een ander
deel productief kapitaal dat in warenkapitaal, en een derde deel warenkapitaal
dat in geldkapitaal veranderd wordt.
De omslag van het kapitaal. Productietijd en
omlooptijd.
De
omslagtijd van het kapitaal is de som van de productie- en omlooptijd. De
productietijd van het kapitaal dekt het verblijf ervan in de productiesfeer.
Het belangrijkste deel van de productietijd is de arbeidsperiode tijdens het
verloop waarvan het arbeidsvoorwerp
onderhevig is aan de inwerking van de arbeid. De arbeidsperiode hangt af van de
aard van de productietak, van de stand van de techniek in het bedrijf en van
andere voorwaarden.
De omlooptijd is de tijd waarin het kapitaal uit de geldvorm
in de productieve vorm en uit de warenvorm in de geldvorm verandert. De lengte
van de omlooptijd is afhankelijk van de voorwaarden voor de inkoop van de
productiemiddelen en voor de verkoop van de gefabriceerde waren, van de afstand
tot de markt, van de ontwikkelingsgraad
van de transport- en communicatiemiddelen.
Vastgelegd en circulerend kapitaal. De verschillende delen van het
productieve kapitaal slaan niet op dezelfde manier om. Het verschil in omslag
van de afzonderlijke onderdelen van het
productieve kapitaal komt voort uit de verschillende
manieren waarop elk zijn waarde overdraagt op het product.
Bijgevolg
wordt het kapitaal onderverdeeld in vastgelegd en circulerend kapitaal.
Vastgelegd
kapitaal noemt men dat deel van het productieve kapitaal dat in zijn geheel
deelneemt aan de productie en zijn waarde niet ineens, maar met stukjes en
beetjes in het verloop van enige productieperioden op het product overdraagt.
Het is het deel van het kapitaal dat gebruikt wordt voor de bouw van gebouwen
en productie-installaties, voor de aankoop van machines en de inrichting van
een bedrijf.
Circulerend
kapitaal noemt men dat deel van het productieve kapitaal waarvan de waarde in het verloop van een
productieperiode volledig overgedragen wordt op de waar en bij de realisatie
van de waar weer geheel in de geldvorm
naar de kapitalist terugkeert (met inbegrip van de meerwaarde). Dit deel van
het kapitaal wordt gebruikt voor de aankoop van de arbeidskracht, evenals de
grondstoffen, brandstoffen en hulpstoffen. In dezelfde tijd waarin het
vastgelegde kapitaal een keer omslaat, slaat het circulerende kapitaal meerdere malen om.
Hoofdstuk 12 Handel,
krediet en geldcirculatie
het
industriële kapitaal neemt in zijn kringloop achtereenvolgens drie vormen aan:
de geldvorm, de productieve vorm en de warenvorm, die wat hun functies betreft
verschillen. In een bepaald stadium van de ontwikkeling ervan verzelfstandigen
deze functionele vormen van het industriële kapitaal zich. Het handelskapitaal
en het leenkapitaal scheiden zich af van het industriële kapitaal dat in de
productie belegd is.
Het
handelskapitaal fungeert in de circulatiesfeer, waar geen meerwaarde
voortgebracht wordt. Waaruit komt de winst van de koopman dan voort? Indien de
industriële kapitalist zijn waren zelf zou verkopen, dan zou hij een deel van zijn kapitaal moeten besteden aan de
inrichting van handelsgebouwen en aan andere handelskosten. Hij zou daarom het
voorgeschoten kapitaal moeten vergroten. Omdat de verkoop van de waren aan de
koopman overgelaten wordt, versnelt de industriële kapitalist de omslag van
zijn kapitaal, en de verkorting van de omslagtijd leidt tot verhoging van de
winst.
De
handelswinst is een deel van de meerwaarde die de industrieel aan de koopman
afstaat
voor de verkoop van zijn waren. De concurrentie onder de kapitalisten leidt
ertoe dat het niveau van de handelswinst
wordt bepaald door de gemiddelde winstvoet, waarbij de gemiddelde winstvoet betrekking heeft op het
totale kapitaal, het in de circulatiesfeer fungerende kapitaal inbegrepen.
Het leenkapitaal.
Zoals het
warenkapitaal zich als handelskapitaal afsplitst, zo splitst zich ook het
geldkapitaal af als leenkapitaal.
In het
proces van de kapitaalsomslag wordt op bepaalde momenten bij het industriële kapitaal vrij geldkapitaal
gevormd dat in de onderneming niet
gebruikt wordt. Wanneer de kapitalist bijvoorbeeld een afschrijvingsfonds vormt
voor de vervanging van de versleten delen van het vaste kapitaal, ontstaan van
tijd tot tijd bedragen vrij geld. Deze bedragen worden pas over enige jaren
uitgegeven voor de aankoop van nieuwe installaties en machines. Terwijl de ene
ondernemer dus van tijd tot tijd een overschot aan geldkapitaal heeft, ontstaat
bij de andere een vraag naar geldkapitaal. De kapitalist leent zijn vrije geld
uit, hij geeft het voor tijdelijk gebruik aan andere kapitalisten.
Als
vergoeding voor het ter beschikking gestelde geldkapitaal betaalt de
industrieel de rente. De bron van de rente is de meerwaarde. Leenkapitaal is
rentedragend kapitaal.
De
industrieel staat een deel van zijn winst in de vorm van rente aan de
geldkapitalist af. De gemiddelde winst valt dus in twee delen uiteen. Dat deel
van de gemiddelde winst dat de industriële kapitalist behoudt, heet
ondernemerswinst.
In welke
verhouding de gemiddelde winst uiteenvalt in ondernemerswinst en rente, hangt
af van de verhouding tussen vraag en aanbod van leenkapitaal, van de situatie
op de kapitaalsmarkt. Gewoonlijk is de bovengrens van de rentevoet de
gemiddelde winstvoet, omdat de rente een deel van de winst is. Normaal is de
rentevoet belangrijk lager dan de gemiddelde winstvoet.
Winst van banken
Het HPE est
vrij zwak voor wat betreft de winst van de banken. Daarom gebruik ik als basis een
handboek dat Segal opgesteld heeft voor de Editions Sociales Internationales in
1936 http://www.communisme-bolchevisme.net/download/Principes_d_economie_poltique.pdf
blz. 93
De banken
concentreren de tijdelijk beschikbare
kapitalen en ze lenen dat geld uit. Ze verzamelen ook het spaargeld van de
kleine spaarders. Ze zijn de tussenschakel tussen vraag en aanbod van kapitaal.
Bijgevolg lenen banken niet alleen hun eigen kapitaal, maar ook dat van anderen
dat tijdelijk beschikbaar is. Voor die deposito’s betalen de banken minder
rente dan de rente die ze aanrekenen voor leningen. Nemen wij een bank met 100
miljoen kapitaal en 300 miljoen aan deposito's. Als zij aan haar spaarders 3% betaalt
op hun deposito’s en 5% aanrekent voor haar leningen, en als deze 400 miljoen
frank een omslag maakt per jaar, krijgen wij aan het eind van het jaar de
volgende resultaten. Het inkomen van de bank is 20 miljoen frank rente op
leningen (5 % van de 400 miljoen), min 9 miljoen rente betaald aan de deposanten (3% van de 300 miljoen). De
winst van de bank is 11 miljoen, of 11% op het eigen kapitaal (100 miljoen).
Hoewel de
rente op leningen lager is dan de gemiddelde winstvoet, zal de winstvoet van
het eigen kapitaal van de bank niet lager zijn dan de gemiddelde winstvoet.
Begripsvragen
Onderscheid tussen de productieve consumptie en
individuele consumptie
Verschil tussen concentratie en centralisatie
van het kapitaal
Waarom spreekt men van de relatieve
overbevolking?
Wat zijn de grondvormen van relatieve
overbevolking?
Wat is de absolute algemene wet van de kapitalistische
accumulatie?
Verschil tussen relatieve verarming en absolute
verarming van het proletariaat
Wat zijn de drie stadia van de kringloop van
het kapitaal ?
Wat is de
omslagtijd van het kapitaal. En productietijd ?
Waarom is het
belangrijkste deel van de productietijd de arbeidsperiode? In welke mate heeft de kapitalist pak op de
arbeidsperiode?
Wat is de
omlooptijd?
In welke
mate heeft de kapitalist pak op de lengte van de omlooptijd ?
Op welke
basis is het verschil gebaseerd tussen vastgelegd en circulerend kapitaal
Hoe kunnen
wij spreken van verzelfstandiging van geldvorm, productieve vorm en warenvorm?
Waaruit
komt de handelswinst voort?
Wat is ondernemerswinst?
In welke
verhouding valt de gemiddelde winst uiteen in ondernemerswinst en rente?
Wat is de
bovengrens van de rentevoet?
Hoe komt
het dat de winstvoet van het eigen kapitaal van de bank niet lager is dan de
gemiddelde winstvoet, hoewel de rente op leningen lager is dan de gemiddelde
winstvoet?
Een concreet voorbeeld van
de verhouding industrieel en financieel kapitaal: ArcelorMittal
Begin 2008
was Mittal fier omdat Moody’s hem had opgewaardeerd van Baa3 naar Baa2. Maar in
AUGUSTUS 2012 verlaagde Moody's de
Baa3-rating van stabiel naar negatief. ArcelorMittal had in juli 2012 een winstdaling
aangekondigd van 37%.
Het model
Mittal is gebouwd op een grote schuldenberg.
Een
cijfervoorbeeld gebaseerd op de resultaten van 2008.
In 2008
heeft Mittal 100 miljoen ton staal geproduceerd met als inzet 60 miljard $
kapitaal (eigen middelen) en 25 miljard schulden. Ebitda 25 miljard $.
Productie
|
kapitaal
|
schulden
|
Ebitda
(brutowinst)
|
100Mt
|
60 Md $
|
25 Md $
|
25 Md $
|
Die 25
miljard geleend geld kost hem een interest van 10%. Daarvoor heeft het bedrijf
in 2008 dus 2,5 miljard $ aan interesten moeten betalen.
25
(brutowinst of Ebitda) - 2,5 (interest): er blijft dus 22,5 miljard in het
laatje die uitgesmeerd over die 60 miljard eigen middelen een bruto winstvoet
(BWV) geven van 22,5/60=37,5%.
Wie zijn
schulden terugbetaalt maakt zich rijk? Niet altijd. Wat gebeurt er als hij het miljard
Ebitda zou gebruiken om zijn schulden terug te betalen?
Zijn
schulden dalen van 25 tot 18. Het jaar erop zal hij dus maar 1,8 miljard
interest meer betalen. Voor de aandeelhouders blijft dus over 25-1,8 = 23,2 wat
een BWV geeft van 23,2/60=38,66%. Dit is beter dan 37,5%.
Maar als
hij nu in de plaats met die 7 miljard de aandelen opkoopt van een paar
aandeelhouders kan hij die aandelen vernietigen en zijn eigen middelen
herleiden tot 53 miljard. Het jaar erop zullen de overgebleven aandeelhouders
opnieuw 2,5 miljard aan interest moeten betalen. Ze kunnen zoals het jaar
ervoor 22,5 miljard EBITDA onder elkaar verdelen. Maar zij zijn met minder om
de koek te verdelen en zo stijgt hun BWV tot 22,5/53=42,45%.
Hert
opkopen van eigen aandelen met als gevolg een hoge schuldgraad is dus een zeer
bewuste strategie, opgelegd door de investeringsfondsen! Op 30 juin 2008 erkent
Mittal trouwens dat «de verhoging van de netto schuld essentieel te verklaren
is door het vergroten van werkingskapitaal, door investeringen en het opkopen
van eigen aandelen. »
Op het vlak
verhouding schuld - eigen middelen is er een enorme evolutie in het kapitalisme
van de XXI° eeuw.
In het
kapitalisme zoals het uit de crisis van de jaren 30 gekomen was werd de meerwaarde
geaccumuleerd in de onderneming zelf. Een kleine kern aandeelhouders kon een
bedrijf controleren met een kleine participatie. Bijna overal waren de
versplinterde aandeelhouders machteloos tegenover de managers die door die
kleine kernen werden benoemd. Dit leidde dikwijls tot een situatie waar de
meerwaarde in het bedrijf zelf werd gehouden. De aandeelhouders kregen weinig
dividenden, maar de waarde van de onderneming steeg.
Maar rond
1990 geeft men er zich rekenschap van dat de bedrijven niet noodzakelijk
projecten hebben die even winstgevend zijn als de oorspronkelijke
rentabiliteit. De accumulatie binnen het bedrijf haalde de winstvoet naar
omlaag.
Rond 1990
krijgt het financiële systeem dank zij de deregularisatie hefbomen (letterlijk:
leveraged buyout) om die kleine kernen aandeelhouders te wippen, door een
openbaar opbod te lanceren. Het is op die golf dat Mittal surft, met zijn opbod
op Arcelor.
Deze
investeringsfondsen vinden dat zij het best geplaatst zijn om te beslissen over
het gebruik van de meerwaarde die een onderneming oplevert. Als het bedrijf
geen investeringsprojecten heeft die evenveel opleveren als de
« return » die men zoekt, dan moet het dit geld terugstorten aan de
aandeelhouders.
Vandaar dus
de beslissing van Mittal om in 2008 7 miljard $ terug te geven aan zijn
aandeelhouders.
Hoofdstuk 13 De grondrente
LPE p232 De
differentiële rente.
In de
landbouw evenals in de industrie, stopt een ondernemer zijn kapitaal alleen dan
in de onderneming wanneer de gemiddelde winst voor hem gewaarborgd is.
Ondernemers die kapitaal onder gunstiger productievoorwaarden gebruiken,
bijvoorbeeld op meer vruchtbare grond, behouden naast de gemiddelde winst over
hun kapitaal, nog een overwinst.
In de
industrie kan een overwinst op den duur niet meer bestaan. Zodra een in een
enkel bedrijf ingevoerde verbetering algemene ingang gevonden heeft, verliest
het bedrijf zijn overwinst. In de landbouw evenwel blijft de overwinst een min
of meer lange periode voortbestaan, omdat de hoeveelheid grond beperkt is. De
productieprijs van landbouwproducten komt op een andere wijze tot stand. Het
monopolie van de kapitalistische bewerking van de grond heeft tot gevolg dat de
algemene productieprijs van de landbouwproducten niet bepaald wordt door de
gemiddelde, maar door de slechtste bebouwde grond, aangezien de
producten van de goede en gemiddelde gronden niet voldoende zijn om de
maatschappelijke vraag te dekken. Wanneer de kapitalistische pachter het
kapitaal in de slechtste grond investeert en niet de nagestreefde gemiddelde
winst verkreeg, dan zou hij dit kapitaal in een andere bedrijfstak investeren.
De
kapitalisten die de gemiddelde en beste landbouwgronden bewerken, produceren de
landbouwproducten goedkoper, of anders gezegd, hun afzonderlijke productieprijs
ligt onder de algemene productieprijs. Deze kapitalisten verkopen hun waren
tegen de algemene productieprijs, waardoor ze een overwinst ontvangen die de
differentiële rente vormt. De kapitalistische pachters moeten de differentiële
rente aan de grondeigenaren afdragen en zich tevreden stellen met de gemiddelde
winst. Een vruchtbaarder stuk grond levert bij besteding van een gelijke
hoeveelheid kapitaal een grotere opbrengst op dan een minder vruchtbaar stuk
grond. Landbouwbedrijven die in de buurt van afzetgebieden (steden,
spoorwegstations, havens, graanpakhuizen enzovoort) liggen, sparen veel arbeid
en productiemiddelen uit voor het transport van hun producten.
Het
principe van de rente is niet alleen toepasselijk op de landbouw, maar ook op
alle grondstoffen of de sectoren die daarvan afhangen, zoals de elektriciteitsproductie.
Zo zijn er verschillende drempelwaarden voor
de
kerncentrales;
de
pompcentrales;
de
centrales op biomassa;
de
gasturbines met gecombineerde cyclus;
de
thermische steenkoolcentrales &
de thermische
gascentrales;
de
gasturbines met open cyclus;
de
dieselcentrales;
de
turbojets.
In les 1
geven wij een paar voorbeelden voor de goudproductie. In 2004 maakten Harmony,
Crystallex en Durban Deep bij een goudprijs van $450 per ounce nog geen winst. Kinross
heeft een productieprijs van $240 per ounce. Goldcorp is de goedkoopste
producent met $60 per ounce!
Als de
behoefte aan bijv. olie zo hoog is kan de differentiële rente zo hoog zijn dat
het winstgevend wordt olie te winnen die meer energie kost als ze zelf inhoudt: "When oil production first began in the mid-nineteenth century, the largest oil
fields recovered fifty barrels of oil for every barrel used in the extraction,
transportation and refining. This ratio is often referred to as the Energy
Return on Energy Investment (EROI or EROEI). Currently, between one and five
barrels of oil are recovered for each barrel-equivalent of energy used in the
recovery process. As the EROEI drops to one, or equivalently the Net energy
gain falls to zero, the oil production is no longer a net energy source. This
happens long before the resource is physically exhausted.
Note the
distinction between a barrel of oil, which is a measure of oil, and a barrel of
oil equivalent (BOE), which is a measure of energy. Even an oil source with an
EROEI of 0.5 can be usefully exploited if the energy required to produce that
oil comes from a cheap energy source. Availability of cheap, but hard to
transport, natural gas in some oil fields has led to using natural gas to fuel
enhanced oil recovery. Similarly, natural gas in huge amounts is used to power
most Athabasca Tar Sands plants. Cheap natural gas has also led to Ethanol fuel
produced with a net EROEI of less than 1.
De reproductie en de
circulatie van het geheel van het maatschappelijk kapitaal
Wij moeten
terug naar een contradictie die wij de eerste dag gezien hebben: de
contradictie tussen gebruiks- en ruilwaarde. Opdat het systeem zou kunnen
draaien, moeten wij in de samenstelling van het maatschappelijk product
terugvinden:
Ø
enerzijds,
producten die, door hun gebruikswaarde, in hun natuurlijke vorm, het constant
kapitaal kunnen vervangen die verbruikt is geworden in de verschillende
ondernemingen (productiemiddelen)
Ø
anderzijds,
producten die kunnen dienen voor de persoonlijke consumptie van de arbeiders en
kapitalisten (consumptievoorwerpen).
Anders
gezegd: voor de reproductie is het nodig dat heel het product van de
maatschappij een bepaalde samenstelling heeft, zowel in waarde als in zijn
natuurlijke vorm.
De
burgerlijke economen zoals Say, Smith en Ricardo, die in de tijd van Marx de
basis legden van de economische wetenschap, maken dit onderscheid niet. Voor
Adam Smith, “kan de prijs van iedere waar
uiteindelijk herleid worden tot een van zijn delen (loon, winst en grondrente),
of in alle drie tezelfdertijd; en in iedere ontwikkelde maatschappij vinden wij
alle drie terug in de prijs van de zeer grote meerderheid van goederen, als
basiscomponenten van die prijs”.
Waarom is
die thesis van Adam Smith verkeerd?
"Smith
ziet niet hoe de waarde van het constant kapitaal onder een nieuwe vorm opnieuw
te voorschijn komt en hoe dat een belangrijke schakel is van het
reproductieproces." (Marx, HK)
Door het
onderscheid tussen consumptie en investeringen weg te moffelen, maakt Smith de
baan vrij voor de stelling dat ieder aanbod zijn eigen vraag schept.
Keynes: “Sedert Say en Ricardo hebben de klassieke
economisten geloofd dat het aanbod zijn eigen vraag schept. De doctrine wordt
vandaag niet meer op zo'n rauwe manier geformuleerd. Maar niettemin vormt zij
nog altijd de basis van heel de klassieke theorie, die ineen zou vallen zonder
haar”.
De
verdedigers van de economie van het aanbod gaan terug naar Adam Smith. Ook
Keynes breekt niet daarmee:
"Op een bepaald niveau kan een verhoging van
de tewerkstelling maar gebeuren als er samen een daling is van de reële lonen.
Wij stellen deze basisregel, die de
klassieke economisten terecht onbetwistbaar noemen, niet in vraag.
Bijgevolg moet, als de tewerkstelling verhoogt, in het algemeen, op korte
termijn, de vergoeding voor een eenheid arbeid, uitgedrukt in
consumptiegoederen voor de arbeider, dalen en moeten de winsten stijgen."
(Keynes, Théorie générale)
De enige
"correctie" die Keynes inbrengt is de rol van het geld. Voor de
klassiekers is de rol van het geld verwaarloosbaar: geld moet rollen en mag
niet aan banden gelegd worden door een verkeerde monetaire politiek. Keynes
daarentegen geeft het geld (en het krediet) een belangrijke rol om het systeem
bij te sturen.
reproductie - accumulatie
- crisis
De
accumulatie leidt tot crisissen. De reformisten verwijten het kapitalisme dat het niet genoeg accumuleert
(= investeert).
2 secties:
de sectoren die de productiemiddelen produceren (sectie I)
de sectoren die de consumptiemiddelen produceren (sectie II)
2 soorten waren:
producten voor consumptie als constant kapitaal (of productieve
consumptie)
producten voor de individuele consumptie
Eenvoudige reproductie
In de eenvoudige
reproductie, is heel het product van de sectie I gelijk, in waarde, aan de
som van het constant kapitaal gebruikt in de secties I en II, dit wil zeggen
aan de grootte van het constant kapitaal gebruikt in de productie van heel het
maatschappelijk product.
Dat is te
begrijpen: want heel het product van de sectie I bestaat alleen uit
productiemiddelen die in hun natuurlijke vorm enkel kunnen functioneren als
constant kapitaal, en alle takken van de sociale productie, vertegenwoordigd in
de 2 secties, kunnen slechts de elementen van hun constant kapitaal vervangen
met de producten van de sectie I.
Tweede punt :
Heel het
product van de sectie II is in waarde gelijk aan de som van het variabel
kapitaal en de meerwaarde van de twee secties.
De reden is
eenvoudig: heel het product van de sectie II bestaat in zijn materiële vorm
alleen in consumptievoorwerpen voor de arbeiders en kapitalisten.
Sectie
1
|
4000
c
|
1000
v
|
1000
mw
|
|||
Sectie
II
|
2000
c
|
500v
|
500mw
|
|||
Bekijken
wij nu even de realisatie. Om te
beginnen het eenvoudigste: het deel van het product van de sectie I dat bestaat
uit productiemiddelen voor de fabricatie van productiemiddelen wordt
gerealiseerd binnen de sectie I.
Sectie 1
|
4000 c
|
Het deel
van het product van sectie II dat in waarde gelijk is aan het variabel kapitaal
en aan de meerwaarde van de sectie II wordt gerealiseerd binnen sectie II.
Sectie II
|
500 v
|
500 mw
|
Het is
evident dat bepaalde delen van het maatschappelijk product slechts kunnen
gerealiseerd worden door middel van een ruil tussen de 2 secties van de sociale
productie.
De
kapitalisten van de sectie II kopen bij de kapitalisten van de sectie I
productiemiddelen voor 2000. Van dit geld gebruiken de kapitalisten van de
sectie II 1000 meerwaarde voor de aankoop van consumptiemiddelen bij de
kapitalisten van de sectie II. En zij betalen de andere 1000 aan hun arbeiders
in de vorm van loon. De arbeiders van de sectie I kopen bij de kapitalisten van
de sectie II consumptiegoederen voor 1000. Zo worden in de sectie I 1000 v gerealiseerd en in de sectie II 2000 c
Sectie 1
|
1000 v
|
1000 mw
|
||
Sectie II
|
2000 c
|
|||
Om Marx nog
eens aan het woord te laten:
"Zelfs
in de eenvoudige reproductie begint men het jaar met een productieapparaat, een
stock grondstoffen enz. . Op het einde van het jaar vinden we het in min of
meer dezelfde vorm terug. Het geld dat zij als loon hebben ontvangen is voor
hen een inkomen, maar hun fysieke, concrete arbeid heeft noch voor hen, noch
voor de anderen verbruiksproducten gemaakt.
Deze
producten maken dus op zichzelf geen deel uit van dat deel van de jaarlijkse
productie dat bestemd is om het sociaal consumptiefonds te voeden. En het is
enkel in dat fonds dat het netto inkomen kan gerealiseerd worden." (Marx, HK)
Uitgebreide reproductie
Bij de
uitgebreide reproductie geven de kapitalisten niet meer heel de meerwaarde als
inkomen uit, maar enkel een deel hiervan. Het ander deel wordt bij het kapitaal
gevoegd. Daaruit volgt dat bij uitgebreide reproductie het deel van het product
van de sectie I dat de meerwaarde vertegenwoordigt (1000 mw) niet meer helemaal
kan worden uitgewisseld tegen consumptievoorwerpen. Dat kan alleen maar in het
geval waar het constant kapitaal van de sectie II kleiner is als de som van het
variabel kapitaal en van de meerwaarde van de sectie I. Voor de uitgebreide
reproductie is het bijgevolg noodzakelijk dat de som van het variabel kapitaal
en van de meerwaarde van de sectie I groter is als het constant kapitaal van de
sectie II.
Jaar X
Sectie 1
|
4000 c
|
1000 v
|
1000 mw
|
|||
Sectie II
|
1500 c
|
750 v
|
750 mw
|
|||
Jaar X+1
Sectie 1
|
4400 c
|
1100 v
|
500mw
|
|||
Sectie II
|
1500 c
|
800v
|
600 mw
|
|||
Merk op dat
de kapitalisten van de sectie 1 de helft van hun meerwaarde opsouperen en die
van de sectie II vier vijfden. Waarom? (LPE p252)
In het
algemeen kan men ook zeggen dat het geaccumuleerde kapitaal opnieuw
geïnvesteerd wordt met een grotere organische samenstelling als voorheen. Maar
om de zaak niet nog ingewikkelder te maken houden wij de organische
samenstelling constant.
Vwb het
deel van het product van de sectie I dat wordt gerealiseerd binnen de sectie I
een voorbeeld van het belang van die handel onder kapitalisten: de uitwisseling
van productiemiddelen binnen de multinationals zelf: "De verkoop en
aankoop binnen eenzelfde groep noemt men uitwisseling binnen de firma. Bij de
ondernemingen van de drie grote industrielanden maakt deze handel binnen de
firma een derde van de wereldhandel uit. " (MS 44, 1998 Thomas Gounet:)
De crisis
Met deze
schema's illustreert Marx enkel de voorwaarden waarin de realisatie van het
maatschappelijk product mogelijk is. Maar hij wil absoluut niet bewijzen dat
deze mogelijkheid altijd werkelijkheid wordt. De voorwaarden om dat te
realiseren zijn:
Ø
1°.
Een bepaalde samenstelling van
waarde en gebruikswaarde van het maatschappelijk product. De anarchie van de
productie, zo karakteristiek voor het kapitalisme, leidt er eerder toe dat het
maatschappelijk product niet de samenstelling heeft nodig voor een regelmatig
verloop van de reproductie.
Ø
2°.
De realisatie zowel in waarde als
gebruikswaarde van alle componenten van het maatschappelijk product.
Deze
realisatie gebeurt langs een reeks complexe circulatieprocessen tussen kapitalisten en arbeiders van de 2
secties.
Een ding is
duidelijk: de motor van de kapitalistische economie is de interne vraag van de
kapitalisten onder mekaar. Deze vraag varieert veel sterker als de individuele
consumptie van de mensen.
Marx
beschrijft dit proces als volgt:
"Maar
op een of andere duistere plaats blijft de waar onverkocht of komen de stocks
van de producenten of tussenpersonen eivol.
In het
algemeen is dit juist het moment waarop de consumptie een maximum bereikt.
Waarom? Een hele boel toeleveringsbedrijven werken voor de industriële
kapitalisten die in direct contact staan met de markt; er is volledige
tewerkstelling voor de arbeiders die bijgevolg meer kunnen uitgeven als
gewoonlijk. Voor wat de uitgaven van de kapitalisten betreft: die stijgen samen
met hun inkomen. Daarbij is er een voortdurende stroom van goederen tussen
constant kapitaal en constant kapitaal. Deze stroom is oorspronkelijk
onafhankelijk van de individuele consumptie in die mate dat zij er niet in
opgaat. Maar in de grond betekent die individuele consumptie een grens omdat de
productie van constant kapitaal nooit een doel op zich is maar gebeurt in functie
van de vraag vanuit deze productiepakket die werken voor de individuele
consumptie. In het vooruitzicht van bestellingen die moeten binnenkomen kunnen
de zaken gedurende een zekere tijd dit beloop volgen. De crisis breekt uit op
het moment dat de betalingen aan de handelaars die op de uitvoer gericht zijn
(of die in het land zelf stocks geconstitueerd hebben) zo langzaam binnenkomen
dat de banken kontanten beginnen te eisen. Op dat moment beginnen de gedwongen
verkopen; verkopen om liquide geld vast te krijgen. En dan volgt de krach die
een einde stelt aan die schijnbare voorspoed." (Marx HK)
Eugene
Varga was de grootste economist van de III° Internationale; hij heeft (onder
andere) de crisis van 1929 voorspeld. Uittreksel uit zijn boek "De
crisis".
"Tussen
de 2 oorlogen heeft het Instituut voor het conjunctuuronderzoek van Berlijn de
variaties uitgerekend tussen de jaren van voorspoed en de dieptepunten van de
crisis. Voor de productiemiddelen gaat dit van 100 naar 84 in de periode voor
1914. In 1923 is het verschil tegenover 1922 38,6%. In 1932 is de variatie 53%:
de productie van productiemiddelen is op minder dan de helft gevallen terwijl
de productie van consumptiemiddelen slechts met een vierde is gedaald.
In de USA
zien wij tussen 29 en 33 een regressie van 79,4% voor het staal en van 31% voor
het katoen (wij nemen hier het staal als representatief voor de
productiemiddelen en het katoen voor de consumptiemiddelen) (VARGA, La
Crise,éditions sociales,Paris,p.145-147)
Galbraith:
"Tussen 1919 en 1929 was het rendement per arbeider met ongeveer 43%
vooruitgegaan. De lonen en de prijzen bleven relatief stabiel. Bijgevolg
daalden de kosten en stegen de winsten, bij gelijke prijzen. Deze winsten
moedigden vooral een hoog investeringsniveau van de kapitalen aan. Gedurende de
jaren 20 steeg de productie van investeringsgoederen jaarlijks gemiddeld met
6,4%. De niet duurzame consumptiemiddelen stegen slechts met 2,8%. De groeivoet
voor duurzame consumptiemiddelen zoals wagens, huizen, elektrische apparaten, die
representatief zijn voor de uitgaven van welgestelde tot rijke mensen, bedroeg
5,9%. Daaruit volgt dat alles wat die investeringsuitgaven kon afremmen (in
feite, alles wat de noodzakelijke groeivoet kom afzwakken) dreigde
moeilijkheden te veroorzaken (La crise economique de 1929).
In de
analyse van Marx speelt de ontwaarding van kapitaal een sleutelrol:
" De
periodieke ontwaarding van het bestaand kapitaal is een middel eigen aan het
kapitalisme om de daling van de winstvoet te stoppen en de accumulatie van
kapitaal te versnellen door het scheppen van nieuw kapitaal. Deze ontwaarding
gooit de voorwaarden overhoop waarin de circulatie en reproductie van het
kapitaal kan plaatsgrijpen en gaat gepaard met bruuske onderbrekingen en
crisissen van het kapitalistisch productieproces." (Marx, LC)
De overproductie vermijden, door de koopkracht van de
arbeiders te verhogen, in het kader van het kapitalisme?
Volgens
Marx is de ultieme oorzaak van alle echte crisissen de armoede en de beperkte
consumptiemogelijkheden van het volk. Kan men dan de crisis oplossen door de
lonen te verhogen en zo de consumptie aan te zwengelen?
"Tussen
de twee oorlogen is er een groei geweest van de productiviteit maar de
koopkracht van de arbeiders is niet gestegen in dezelfde verhoudingen; vandaar
dat, voor een sterk gestegen productie, de koopkracht van de arbeiders te zwak
bleek opdat die goederen zouden kunnen verkocht worden. De crisis van de jaren
30 was dus een crisis van overproductie. In de toekomst moet dergelijke
situatie vermeden worden. Hoe? Vertrekkend van het principe dat de verhoging
van de koopkracht ook meer mogelijkheden geeft om de productie af te
zetten" (document preparatoire au congres des metallurgistes FGTB de Charleroi
du 27-5-88).
Uit ons
schema van de uitgebreide reproductie blijkt dat de fabricatie van
productiemiddelen sneller groeit als de fabricatie van consumptiemiddelen. De
uitbreiding van de productie zelf creëert een markt voor het afzetten van de
productiemiddelen. De uitbreiding van de productie leidt ook tot een zekere
groei van de consumptie van de arbeiders. Om de productie van productiemiddelen
te vergroten moeten arbeiders worden aangeworven in de sectie I. En deze
bijkomende arbeiders vragen meer consumptievoorwerpen. De ontwikkeling van het
kapitalisme gebeurt dus vooral door een groei van de productiemiddelen.
Marx zelf
legt uit hoe de crisis over het algemeen begint in een periode van algemene
loonsverhoging:
"Het
is pure tautologie te zeggen dat de crisissen voortkomen uit het feit dat er
niet genoeg koopkrachtige consumptie is. Het kapitalistisch systeem kent geen
andere consumptiewijzen als betalende. Maar als men, om een schijnbaar diepere
verantwoording te geven aan deze tautologie, zou zeggen dat de arbeidersklasse
een te klein deel van zijn eigen product krijgt en dat dit ongemak zou
opgeheven worden door haar een groter deel te geven, dan volstaat het te zien
hoe de crisissen iedere keer juist
voorbereid worden in een periode van algemene loonsstijging, waar de
arbeidersklasse effectief een groter deel van de fractie van het jaarlijks
product krijgt bestemd voor de consumptie. Vanuit het standpunt van die
penneridders zou die periode juist integendeel de crisis moeten weghouden. Het
blijkt dus dat de kapitalistische productie juist voorwaarden insluit die niets
te maken hebben met goede of slechte wil, en die die relatieve welstand van de
arbeidersklasse slechts tijdelijk toelaten en altijd slechts als aankondiging
van een crisis" (Marx LC)
Een zekere proportionaliteit respecteren?
“Een hele reeks
sociaaldemocraten hebben beweerd dat, hoe laag ook de consumptie van de massa's
mag zijn, de productie oneindig en zonder crisis kan stijgen, als maar een
bepaalde verhouding wordt bewaard tussen de 2 secties, zelfs al bleef er op
heel de aardbol maar een arbeider over. Alleen is hiervoor nodig een zekere
proportionaliteit tussen de productietakken.
Deze enige
arbeider houdt die kolossale massa machines in beweging en maakt daarmee nieuwe
machines en consumptiegoederen voor de kapitalistenklasse. De arbeidersklasse
verdwijnt, maar dat verhindert absoluut niet de realisatie van de producten van
de kapitalistische industrie.
Maar die
mensen vergeten dat het wezen zelf van het kapitalisme er juist in bestaat de
verhouding te verbreken tussen de sectie die de productiemiddelen maakt en de
sectie die consumptiegoederen fabriceert. Uiteindelijk is elke productieve
consumptie (consumptie van productiemiddelen) altijd verbonden met de
persoonlijke consumptie. Maar daarentegen is het kapitalisme gekenmerkt door
enerzijds de tendens tot ongebreidelde uitbreiding van de accumulatie van de
productie, en anderzijds door de proletarisering van de volksmassa's die vrij
enge grenzen stellen aan de uitbreiding van de persoonlijke consumptie "
(Segal p. 245).
De crisis: juist vanwege het dynamisch kapitaal!
"De
burgerij verbruikt nooit als klasse heel de meerwaarde die zij zich heeft
toegeëigend, maar zij accumuleert een deel ervan die zij gebruikt om de
productie uit te breiden. Iedere kapitalist op zich wordt door de concurrentie
verplicht, op straffe van verdwijning, zijn kapitaal uit te breiden met een
deel van zijn winst, zijn productiemiddelen te verbeteren om zijn
productiekosten te verminderen. De som van de waarde van het maatschappelijk
kapitaal groeit van jaar tot jaar.
Er is
een relatieve vermindering van de som van de winsten (tendentiële daling van de
winstvoet) evenals van de som van de lonen in verhouding tot de totale
waarden van de jaarlijks geproduceerde waren.
De “consumptiekracht"
van de kapitalistische maatschappij, dwz de som beschikbaar voor de aankoop van
waren voor de individuele consumptie wordt dus met de ontwikkeling van
de kapitalistische productie relatief kleiner" (VARGA, La Crise,
pp.128-129).
(Opm.:
individuele consumptie = v+ (mw- accumulatie)
= som van de lonen plus het deel van de meerwaarde dat niet geaccumuleerd wordt
en dat de kapitalistenklasse gebruikt om zijn persoonlijke noden te bevredigen)
"De
nieuw geproduceerde waarde in het jaar is v+mw. Van deze nieuwe waarde vormt
slecht een deel het fonds voor individuele consumptie v + ( mw - acc).
Maar de
oude waarde die zijn waarde heeft overgedragen in de waarde van het product +
de accumulatie moet ook worden gerealiseerd. Dat vormt de vraag voor de
productieve consumptie. Deze vraag varieert in veel grotere verhoudingen als de
vraag naar individuele consumptie.
Gedreven
door de concurrentie ontwikkelen de verschillende kapitalisten de
productiekrachten zonder rekening te houden met de relatieve vermindering van
de consumptiekracht. Deze treft niet op dezelfde manier kapitalisten en
arbeiders. De arbeidersklasse verarmt in eerste instantie relatief. De
waarde van de arbeidskracht daalt als gevolg van het opdrijven van de
productiviteit. Het proletariaat krijgt van het waardeproduct een kleiner en kleiner deel.
Parallel
met deze relatieve verarming komt in de periode van de algemene crisis de
absolute verpaupering van de arbeidersklasse naar voor:
1°. Een
deel van de arbeiders is chronisch werkloos.
2°. Dat
laat aan het Kapitaal toe de lonen te drukken onder de waarde van de
arbeidskracht van het deel van de arbeidskracht dat werk heeft" (VARGA, La Crise,
p.131).
De rol van het krediet in de crisis
1°. de industriekapitalisten hun industrieel
kapitaal van de ene vorm in de andere laten overgaan, de verbinding maken met
aanverwante sectoren en op mekaar inspelen.
2°. de handelaars het transport van de producten
verzekeren en het van de ene hand in de andere laten overgaan tot de
definitieve omzetting in geld, of hun uitwisseling tegen een ander product.
Het maximum krediet is die situatie waarin het industrieel
kapitaal maximum gebruikt is dwz de maximum spanning van zijn productiecapaciteit
zonder rekening te houden met de grenzen van de consumptie. Zolang het reproductieproces
zijn gang volgt en het kapitaal voortdurend terugvloeit wordt het kredietniveau
behouden en zelfs uitgebreid, en dit op basis van de uitbreiding van het reproductieproces
zelf. Van zodra ergens iets stropt, als gevolg van een vertraging in het
terugvloeien, een verzadiging van de markten, een prijsdaling, komt er een
overvloed van industrieel kapitaal. Maar dit kapitaal is bevroren in een vorm
waarin het zijn normale functies niet meer kan vervullen. Er is een massa van warenkapitaal
dat onverkoopbaar is. Er komt een ineenschrompeling van het krediet omdat het
kapitaal ongebruikt is dwz geblokkeerd in een van zijn reproductiefases en
omdat het vertrouwen in het normaal verloop van de reproductie geschokt is.
De eis tot kontante betaling en de
omzichtigheid waarmee op krediet verkocht wordt zijn typisch voor de fase van
de industrieel cyclus die volgt op de krach. In de crisis zelf heeft iedereen
iets te verkopen maar hij kan het niet; en toch is hij verplicht te verkopen om
zijn aflossingen te kunnen betalen. Op dat moment is de grootste massa van
kapitaal niet die van kapitaal dat ongebruikt is en zoekt zich ergens in te
planten, maar de massa van kapitaal waarvan het reproductieproces onderbroken
is alhoewel het tekort aan krediet op dat moment het sterkst is (en bijgevolg
ook de intresten het hoogst). Niets is dus valser als dergelijke situatie toe
te schrijven aan een gebrek aan productief kapitaal. Er is juist productief
kapitaal teveel; teveel in verhouding tot de normale schaal van de reproductie
die verminderd is; of teveel tegenover de verlamming van de consumptie (Marx, HK)
Open vragen crisis
1. Waarom
spreken over meerwaarde die geproduceerd is maar niet gerealiseerd? Kunnen wij
niet zeggen, zoals Gouverneur, dat geproduceerde maar niet verkochte waren
slechts kandidaat-waren zijn, die maar echt waar worden bij de verkoop?
(Marxistische Studies N° 45 p.22-25)
2. Zou men,
door belastingen te heffen op het kapitaal in plaats van op de arbeid, lonen en
productiecapaciteiten niet in evenwicht kunnen houden? (MS N°45 p.27)
3. De
kapitalisten hebben neiging om te vergeten dat de eliminatie van arbeiders hun
eigen basis ondergraaft. Kan de klassenstrijd hen juist niet die waarheid af en
toe herinneren en zo onrechtstreeks het kapitalisme helpen die tegenstelling te
overwinnen? Zie bijv. Mandel zei op 28/4/88
in een interview in Trends:
“Om uit de crisis te geraken is een meer
fundamentele herstructurering nodig, die een verandering brengt in de
accumulatievoorwaarden of het sociaal
kader waarin de kapitalistische productiewijze zich beweegt. De
krachtsverhoudingen tussen Kapitaal en Arbeid in de imperialistische metropolen
zijn de belangrijkste van die endogene factoren. Een radicale wijziging in de
krachtsverhoudingen tussen de klassen, met dreiging tot een doorbraak naar een
authentieke socialistische revolutie, is helemaal niet uit te sluiten in GB,
Frankrijk en Italië" (La crise 1974-1982 champs flamarrion p. 254 et Ch
XV).
Wij vinden
dezelfde thesis terug bij de vroegere PC voorzitter en economist Pierre
Beauvois:
"De
fase van blijvende groei van de lange cyclus zou direct verbonden zijn aan de
ontwikkelingen van de sociale spanningen die o.a. erin slaagt een nieuwe
verdelingswijze op te leggen die gunstiger is voor de mens (levensniveau, vorming,
sociale zekerheid). Zo is de crisis van 1814-1848 overwonnen door de
arbeidsduurvermindering van vrouwen en kinderen. Die van 1873-1896 door de
ontwikkeling van het openbaar gratis onderwijs, het begin van sociale
zekerheid, het erkennen van syndicale rechten " (Pierre Beauvois Drapeau
Rouge 24/4/88)
4. Moet die
cyclische beweging op zichzelf veroordeeld worden? Kunnen wij die cycli niet
beschouwen als een hartslag, een teken van leven. Is het belangrijkste niet dat
het hoogste punt van iedere cyclus het hoogste punt van de vorige cyclus
overstijgt?
5. In de
autosector, met de just in time, zijn er geen stocks onverkochte wagens meer.
Wil dat zeggen dat er eigenlijk geen crisis van overproductie meer is in deze
industrietak?
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire